«« Wapenbezit?
Begin
Verwanten van Spinoza »»

Goethe, Spinoza en Faust

directe link naar dit bericht link naar de reacties rubriek: v&a

Wat is de invloed van Spinoza op Goethe - en op welke wijze is dit zichtbaar in zijn Faust II? Ziedaar de vraag die door een lezer werd gesteld via vraag@despinoza.nl. Een vraag zonder eenvoudig antwoord, want zoals Spinoza dronken was van God, was Goethe dronken van Spinoza. Goethe, Spinoza en Faust ... een antwoord.

Goethe spreekt meermalen over Spinoza. In het 14e boek van Dichtung und Wahrheit schrijft hij

Dieser Geist, der so entschieden auf mich wirkte und der auf meine ganze Denkweise so grossen Enflusz haben sollte, war Spinoza. Nachdem ich mich nämlich in aller Welt um ein Bildungsmittel meines wunderlichen Wesens vergebens umgesehen hatte, geriet ich endlich an die "Ethik" dieses mannes.

[...]

Ich fand hier eine Beruhigung meiner Leidenschaften, es schien sich nur eine grosze und freie Aussicht über die sinnliche und sittliche Welt auf zu tun. Was mich aber besonders an ihn fesselte, war die grenzenlose Uneigennützigkeit, die aus jedem Sasze hervorleuchtete. Jenes wunderliche Wort: Wer Gott recht liebt, musz nicht verlangen, dasz Gott ihn wieder liebe - mit allen den Vordersätzen, worauf es ruht mit allen den Folgen, die daraus entspringen, erfüllte mein ganzes Nachdenken Uneigennützig zu sein in allem, am uneigennützigsten in Liebe und Freundschaft, war meine höchste Lust.

Spinoza bracht klaarheid in Goethe's onrustige wereld. Zijn filosofie maakte op Goethe grote indruk. Net als Spinoza zocht Goethe geluk en bevrediging op aarde door te werken: "Lust, vreugde, werkdadige deelneming in de dingen is het eenig wezenlijke, al 't overige beuzelarij en ijdelheid." Het lijkt op Spinoza's "bene agere et laetari" (wel doen en blij zijn).

Goethe's Faust is een doorlopend pleit voor een bezig, werkdadig en productief leven. In de Prolog im Himmel laat Goethe de Heer (God) het doel van de mensen als volgt omschrijven

Des Menschen Tätigkeit kann allzu leicht erschlaffen,
Er liebt sich bald die unbedingte Ruh’;
Drum geb’ ich gern ihm den Gesellen zu,
Der reizt und wirkt und muss, als Teufel, schaffen.

Doch ihr, die echten Göttersöhne,
Erfreut euch der lebendig reichen Schöne!
Das Werdende, das ewig wirkt und lebt,
Umfass’ euch mit der Liebe holden Schranken,
Und was in schwankender Erscheinung schwebt,
Befestigt mit dauernden Gedanken!

Het is Gods wil dat de mensen deelnemen aan een actief en nuttig leven - zo begrijpen zowel Goethe als Spinoza de roeping van de mens.

Ook volgens Tak blijkt uit de Mummenschanz-Szene, de eerste akt van het tweede deel, overtuigend de invloed van Spinoza op Goethe. In deze scene worden de Klugheit (intelligentie, spitsvondigheid, slimheid) en Thätigkeit opgevoerd, die samen op een enorme olifant zitten. Victoria, die Göttin aller Thätigkeiten zit in een toren die op de rug staat. Klugheit bestuurt de olifant. Aan de olifant getekend zitten twee vrouwen, voorname vrouwen. De ene is angstig, de ander vrolijk en opgewekt. Het zijn de vrees en de hoop. De Klugheit wijst op ze en zegt

Zwei der größten Menschenfeinde,
Furcht und Hoffnung, angekettet,
Halt’ ich ab von der Gemeinde;
Platz gemacht! Ihr seid gerettet.

Aandoeningen van hoop en vrees kunnen op zichzelf nooit goed zijn. Deze "hartstogten [ontstaan door een] gebrek aan kennis en onvermogen van den geest." Spinoza schrijft dat er geen vrees zonder hoop bestaat, en ook geen hoop zonder vrees. Deze aandoeningen zijn "angekettet", ze houden elkaar in bedwang, worden door Victoria in bedwang gehouden. Spinoza's invloed op Goethe is hier bijna letterlijk te nemen!

Rond 1783 schrijft Goethe het gedicht Das Göttliche. Net als andere gedichten uit die jaren vertoont het de invloed van Spinoza's Ethica.

Das Göttliche

Edel sei der Mensch,
Hilfreich und gut!
Denn das allein
Unterscheidet ihn
Von allen Wesen,
Die wir kennen.
 
Heil den unbekannten
Höhern Wesen,
Die wir ahnen!
Ihnen gleiche der Mensch!  
Sein Beispiel lehr uns
Jene glauben.
 
Denn unfühlend
Ist die Natur:
Es leuchtet die Sonne
Über Bös und Gute,
Und dem Verbrecher
Glänzen wie dem Besten
Der Mond und die Sterne.
 
Wind und Ströme,
Donner und Hagel
Rauschen ihren Weg
Und ergreifen
Vorüber eilend
Einen um den andern.
 
Auch so das Glück
Tappt unter die Menge,
Faßt bald des Knaben
Lockige Unschuld,
Bald auch den kahlen
Schuldigen Scheitel.

 
Nach ewigen, ehrnen,
Großen Gesetzen
Müssen wir alle
Unseres Daseins
Kreise vollenden.
 
Nur allein der Mensch
Vermag das Unmögliche:
Er unterscheidet,
Wählet und richtet;
Er kann dem Augenblick
Dauer verleihen.
 
Er allein darf
Den Guten lohnen,
Den Bösen strafen,
Heilen und retten,
Alles Irrende, Schweifende
Nützlich verbinden.
 
Und wir verehren
Die Unsterblichen,
Als wären sie Menschen,
Täten im Großen,
Was der Beste im kleinen
Tut oder möchte.
 
Der edle Mensch
Sei hilfreich und gut!
Unermüdet schaff er
Das Nützliche, Rechte,
Sei uns ein Vorbild
Jener geahneten Wesen!

Johann Wolfgang Goethe

Met de volgende vertaling van een Goethes gedichten sluit ik af. De vertaling is van Tom Maassen (www.denkenoverdoen.nl).

Als in ’t oneindige dat zelfde
Zich repeterend – eeuwig vloeit,
Het duizendvormige gewelde
Steeds krachtig in elkander groeit;
Stroomt levenslust uit alle dingen,
Uit ‘s hemels grootst’ en kleinste sfeer,
En al het wringen, al het dringen
Is eeuwige rust in God de heer.
Goethe

De geraadpleegde bronnen: allereerst de Mededeelingen van wege het Spinozahuis nummer IX: "Spinozistische gedachten in Goethe's Faust" een uitgave naar de voordracht die W.G. van der Tak op 3 juni 1950 gaf tijdens de algemene vergadering van Vereniging Het Spinozahuis [2e, 3e, 4e paragraaf]. Ten tweede de biografie van Goethe geschreven door C.P. Henning [5e paragraaf]. Verder het artikel "Spinoza and materialism" van L.I. Akselrod [] en "Spinoza en de crisis der westerse cultuur", door dr. F. de Graaff [1ste paragraaf]

Plaats een reactie


Reacties

Aanbevolen

Powered by
Movable Type 4.1