Niet de gematigde Voltaire, maar radicale denkers domineerden de Verlichting. Het was een Nederlands-Franse beweging van atheïsten en materialisten, schrijft Jonathan Israel in het tweede deel van zijn grote overzichtswerk. Een revolutionaire conclusie, vindt Marinus de Baar. Wie nog iets over de Verlichting denkt te kunnen melden, kan niet om Israel heen. Uit dagblad Trouw.
Jonathan Israel, Enlightenment Contested; Philosophy, Modernity, and the Emancipation of Man 1670-1752. Oxford University Press. ISBN 0199279225; 983 blz; € 49,95
Volgens Peter Gay, in zijn grote overzichtswerk van de Verlichting (uit 1966), waren er veel filosofen in de 18de eeuw, maar was er maar één Verlichting. Daarmee bedoelde Gay dat al die filosofen een gemeenschappelijk programma hadden: secularisatie, verheffing van de rede, scheiding der machten, en vooral vrijheid - van drukpers en meningsuiting.
Lange tijd is die interpretatie van de Verlichting bepalend gebleven. Peter Gay sprak wel liefkozend van the little flock of philosophes – de kleine kudde der filosofen. Maar in zijn eerdere ’Radical Enlightenment’ (2001) en in zijn nu net verschenen ’Enlightenment Contested’ gaat Jonathan Israel op zoek naar de minder makke schapen van deze kudde. En getuige de achthonderd bladzijden van zijn eerdere studie en de kleine duizend bladzijden van zijn huidige boek, waren dat er zoveel dat geen schaapsherder die kudde nog bij elkaar kan houden.
En dat is ook precies wat Israel bedoelt. Er was niet één Verlichting; er waren er drie. De Verlichting van Peter Gay is vooral een ’gematigde’ Verlichting, die men lange tijd als dominante stroming heeft gezien onder erkenning dat er radicale onderstromingen waren, vooral vanaf 1750 in Frankrijk. Naast die ’gematigde’ Verlichting onderkent Israel ook, en vooral, een ’radicale’ Verlichting van vrijdenkers, atheïsten, materialisten, en dergelijken, die teruggaat op Spinoza. En dan is er nog de ’tegen-Verlichting’: apologeten van de orthodoxie van wie er velen net zo in de vergetelheid zijn geraakt als nogal wat van hun radicalere tijdgenoten die door Israel op de kaart worden gezet.
Het belangwekkende, om niet te zeggen revolutionaire van Israels benadering is nu, dat hij op basis van veel onderzoek, de radicale Verlichting van een onderstroming verheft tot de dominante richting, die bovendien niet pas rond 1750 in beeld komt, maar die teruggaat op Spinoza en Pierre Bayle (een Franse hugenoot die was uitgeweken naar Rotterdam), en die zich voortzet in Diderot en andere radicale filosofen.
Daarmee was de belangrijkste van de drie ’Verlichtingen’ vooral een Nederlands-Franse onderneming. Dat betekent al met al een aardverschuiving in het gangbare beeld, die bovendien goed gedocumenteerd is: Israel heeft zijn schaapjes geteld en schrijft dat hij in zijn huidige studie ruim zeventig filosofen en geleerden aanvoert die in belangrijke mate bijdroegen aan de formulering en verspreiding van de radicale Verlichting. Daar moet je nog een behoorlijk aantal denkers uit zijn eerdere ’Radical Enlightenment’ bij optellen, terwijl er na ’Enlightenment Contested’ nog een derde boek in voorbereiding is, dat de tweede helft van de 18de eeuw zal beslaan, toen het aantal radicale denkers – vooral in Frankrijk – nog belangrijk toenam. Zoveel is duidelijk: Israel heeft met deze twee (straks: drie) dikke turven een monument in de ideeëngeschiedenis neergezet waar niemand meer omheen kan. Wie hierna nog iets te melden heeft over de Verlichting, zal zijn positie ten opzichte van Israel moeten bepalen.
Maar hier dringt zich een vraag op: wat was die radicale Verlichting, en waarom was die richtinggevender dan de gematigde Verlichting?
Allereerst is er het fundamentele belang van Spinoza’s materialisme: als enkel deze ongeschapen stoffelijke werkelijkheid bestaat, dan hoeft men de rede niet meer in de pas te laten lopen met de religie. Een dergelijke, pas werkelijke, emancipatie van het denken, opent de mogelijkheid om ideeën over moraliteit en maatschappij los te koppelen van het geloof. Daarom kon Pierre Bayle, die in ’Enlightenment Contested’ een belangrijke plaats inneemt, stellen dat er deugdzame atheïsten zijn en dat er een vreedzame samenleving van atheïsten zou kunnen bestaan.
Heel Europa sprak er schande van, en er zijn er ook vandaag nog die denken dat een deugdzame atheïst net zo onbestaanbaar is als een slijter die beweert van de blauwe knoop te zijn. Omdat in het radicale denken dat wat het hoogste goed is, niet langer werd bepaald door theologische en kerkelijke autoriteiten, kon nu het algemeen belang als hoogste goed naar voren worden gebracht.
In die gedachte zit een sterke democratiseringstendens, juist omdat dit het algemeen belang betreft, niet het door God gesanctioneerde gezag van vorst en aristocratie. Kern van dit democratisch denken was het principe van gelijkheid. Wanneer men immers een samenleving wil baseren op de rede (en niet op de religie), dan telt in principe ieder redelijk wezen even zwaar mee. Sommige navolgers van Spinoza betrokken dit gelijkheidsideaal ook op de verhouding tussen man en vrouw, tussen blanke kolonialisten en slaven, tussen hetero- en homoseksuelen.
En daarom had de radicale Verlichting een uitgesproken bevrijdingskarakter. Door seksualiteit, bijvoorbeeld, materieel te interpreteren als een zuiver lichamelijk genoegen, vielen de religieuze remmen weg die seksualiteit zo lang hebben geproblematiseerd. Adriaen Beverland (uit de kring rond Spinoza - noot LK: Dit laatste is niet correct: Beverland is geboren in 1650 en 18 jaar jonger dan Spinoza - hij was wel een denker in de geest van Spinoza) beschreef in diens ’De peccato originale’ (uit 1678) de zondeval in het paradijs als de ontdekking van seksuele gemeenschap door Adam en Eva.
Een dergelijke omtovering van de Hof van Eden tot een tuin der lusten, kwam in de ogen van zijn tijdgenoten neer op een radicale erotisering van het paradijsverhaal. Van hieruit loopt er een lijn door naar Diderot, die in zijn ’Les Bijoux indiscrets’ (uit 1747) het pornografische pad opging. Voor een goed begrip: die ’bijoux’ of ’juwelen’ staan voor het vrouwelijk geslachtsorgaan; als de sultan in het verhaal aan zijn magische ring draait, beginnen alle vagina’s in de buurt hun verhaal te vertellen.
Bijna zou je denken dat Israel nog wat heeft gemist, want Diderot schreef ook nog een verhaal over de lesbische liefde (’La Religeuse’, oftewel ’De Non’) en verzon ook een verslag over de vrije liefde op het eiland Tahiti. Maar die verhalen stammen uit 1760 en 1772, dus we moeten aannemen dat Israel dat voor zijn volgende boek heeft bewaard.
Als je deze elementen van de radicale Verlichting overweegt, dan valt op dat zij met een bijna logische noodzakelijkheid uit elkaar voortkomen. En dat stelt Israel in staat om telkens het spoor terug te volgen naar Spinoza.
Maar lang niet iedereen trok uit diens denken zulke radicale consequenties als de aanvaarding van homoseksualiteit of van raciale gelijkwaardigheid. Alhoewel Israel een rijk genuanceerd beeld biedt, wekt hij door telkens terug te grijpen op Spinoza, de indruk dat de radicale Verlichting een eenheid was. Maar daarvoor waren er toch te veel schapen die afdwaalden; niet iedere vrijdenker was een onversneden atheïst en binnen de kring van atheïsten had je ’graden van gortigheid’.
De radicale Verlichting drong volgens Israel na 1750 de gematigde Verlichting in het defensief, ging het debat en de agenda domineren, en werd richtinggevend omdat Europa tot op de dag van vandaag daarover met zichzelf in discussie is. Een werkelijke bevrijding van het denken en emancipatie van de mens werd pas mogelijk door de band met de religie te verbreken.
Wij denken bij vrijheid aan onze grondrechten die in de gematigde Verlichting werden bevochten. Maar aan democratie en maatschappelijke gelijkheid had die gematigde Verlichting geen boodschap. De massa te verlichten, dat was eerder iets voor apostelen dan voor filosofen, meende Voltaire. Ergens spot Voltaire dat Spinoza na diens dood zijn Maker naderde en Hem met zachte stem toevoegde: „Neemt U mij niet kwalijk, maar ik denk, tussen ons gezegd, dat U niet bestaat” Maar als God niet bestond, stelde Voltaire, dan zou men hem moeten uitvinden om de maatschappelijke statusquo te waarborgen.
De Goede Herder bracht Zijn afgedwaalde schapen weer terug bij de kudde. Israel laat ze liever lopen: veel interessanter. Nog sterker, uit zijn nawoord blijkt dat de agenda van de radicale Verlichting ook die van Israel is. Hij is de apostel die Voltaire niet wilde zijn.
Door Marinus de Baar
Comments (3)
Door Leon | 24 oktober 2006 8:32
Spinoza was zeker geen atheist.
Door Kolen, W. | 26 oktober 2006 20:08
Recensie door Rob Hartmans in de Groene Amsterdammer.
DOOR Rob Hartmans
Opnieuw gooit historicus Jonathan Israel een forse knuppel in het intellectuele hoenderhok. In zijn net verschenen boek over de Verlichting bedrijft hij een nieuwe vorm van geschiedschrijving, met aandacht voor de debatten en controverses uit de tijd zelf. Het levert een ongekend rijk boekwerk op waar zeker nog twee generaties mee toe kunnen, al was het maar vanwege de verbanden die Israel legt met de moderne westerse samenleving. In 2001 verraste Jonathan Israel de republiek der letteren met zijn even magistrale als volumineuze Radical Enlightenment, een studie naar het ontstaan van de Verlichting. Vooral historici waren verbaasd, omdat Israel naam had gemaakt met boeken over de opkomst van de Republiek der Nederlanden als wereldmacht en de positie van joden in de vroegmoderne tijd. In 1995 leek hij met zijn vuistdikke The Dutch Republic: Its Rise, Greatness and Fall, 1477-1806 zijn opus magnum te hebben afgeleverd. En toen was er ineens dat dikke boek over de Verlichting.
In Radical Enlightenment gebruikte hij zijn enorme kennis van de culturele, intellectuele, politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in de Nederlanden niet om het bestaande beeld van de Verlichting te nuanceren, maar om dit volledig op zijn kop te zetten. Nederland bleek ineens het epicentrum te zijn geweest van de intellectuele aardbeving die we de Verlichting noemen. Bovendien bleek die Verlichting niet een typisch achttiende-eeuws fenomeen, maar waren de belangrijkste denkbeelden al in de tweede helft van de zeventiende eeuw geformuleerd.
Nu was er de voorafgaande decennia al flink geknaagd aan het beeld van de Verlichting als een typisch Frans, achttiende-eeuws verschijnsel dat was gedomineerd door figuren als Voltaire, Rousseau en Diderot. Naast de beroemde philosophes werden ook denkers en wetenschappers als John Locke, Isaac Newton, Edward Gibbon, David Hume en Immanuel Kant in het zonnetje gezet. Vooral de betekenis van de Engelse en Schotse Verlichtingsdenkers werd benadrukt, zodat Voltaire op den duur werd gereduceerd tot een popularisator van denkbeelden die aan gene zijde van het Kanaal waren uitgedacht.
Historici als J.G.A. Pocock, die in 1999 de eerste twee delen van zijn indrukwekkende Barbarism and Religion had gepubliceerd, stelden dat er niet gesproken kon worden van één Verlichting. Volgens hen moest er een onderscheid worden gemaakt tussen de intellectuele ontwikkelingen in de diverse landen en moest er bovendien worden gekeken naar de wijze waarop Verlichtingsidealen doorwerkten in allerlei godsdienstige en levenbeschouwelijke stromingen. Zodoende spraken Pocock en de zijnen van Schotse, Engelse, Franse, Boheemse, joodse, arminiaanse, katholieke en vrijmetselaars-Verlichtingen. De Verlichting was niet langer synoniem met atheïsme, maar er werd vooral veel aandacht besteed aan denkers die hadden getracht rede en geloof met elkaar te verzoenen.
Met zijn Radical Enlightenment gooide Israel een forse knuppel in dit intellectuele hoenderhok. Volgens hem is het onzin om te spreken van een ‘familie van Verlichtingen’, die allemaal op enkele punten van elkaar verschillen en die een specifiek nationaal of religieus karakter hebben. Israel stelt dat de Verlichting vanaf het begin was gesplitst in twee, fundamenteel tegengestelde stromingen. De Radicale Verlichting ontstond toen Spinoza en enkele andere Nederlanders de mathematisch-rationalistische methode van Descartes toepasten op alle terreinen, iets waar de grote Franse filosoof zelf voor was teruggeschrokken. Het dualisme van Descartes werd door Spinoza en andere radicale denkers omgevormd tot een filosofisch monisme, waarin de waarheid alleen door de rede achterhaald kon worden.
Hiertegenover stonden verschillende varianten van de Gematigde Verlichting, die alle probeerden rede en geloof met elkaar te verzoenen. Voorbeelden hiervan zijn het empirisme van Locke, Leibniz’ monadenleer, het occasionalisme van Malebranche, de newtoniaanse fysico-theologie en het vooral in Duitsland en Zweden invloedrijke wolffianisme.
Anders dan heel lang werd aangenomen, had het ‘spinozisme’, dat niet altijd identiek was met de filosofie van Spinoza maar dikwijls werd gebruikt als synoniem voor alle varianten van materialisme en atheïsme, zich als een olievlek verbreid. Dit radicale wereldbeeld legde de nadruk op waarden als individuele vrijheid, volledige tolerantie, vrijheid van gedachte en meningsuiting, seksuele en raciale gelijkheid en het idee van de rechtsstaat. Het werd dan ook fel bestreden door wereldlijke en geestelijke autoriteiten. Op intellectueel terrein werd deze subversieve filosofie aangevallen door vertegenwoordigers van de Gematigde Verlichting en door auteurs die er niet op uit waren rede en geloof met elkaar te verzoenen, maar die in het geloof de enige bron van waarheid zagen. Deze stroming wordt door Israel aangeduid als de Contra-Verlichting.
In Radical Enlightenment concentreerde Israel zich vooral op de betekenis van Spinoza en de verspreiding van diens denkbeelden. In zijn nieuwe, wederom vuistdikke boek Enlightenment Contested: Philosophy, Modernity, and the Emancipation of Man 1670-1752 kijkt hij vooral naar de reacties die de Radicale Verlichting opriep en naar de vele intellectuele controverses waarin het conflict tussen rede en geloof werd uitgevochten. Dit deel loopt tot aan de debatten over Montesquieu’s De l’Esprit des Lois en de eerste delen van de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert. In een volgend deel zal hij de ontwikkelingen gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw in kaart brengen.
Volgens Israel zijn rede en geloof onmogelijk met elkaar te verzoenen, waardoor de Radicale Verlichting intellectueel veel consistenter en coherenter is dan de gematigde stroming. Bovendien zijn de waarden waar onze liberale westerse samenleving zich op beroept afkomstig uit de Radicale Verlichting. In een uitgebreid hoofdstuk gaat Israel bijvoorbeeld in op het grote verschil tussen Spinoza’s idee van tolerantie en dat van Locke. Hoewel de vertegenwoordigers van de Gematigde Verlichting op sommige terreinen, zeker waar het de theologie betrof, revolutionairen waren, waren zij in politiek opzicht vaak uitgesproken conservatief. Ook waren de, onderling sterk verdeelde, gematigde Verlichtingsdenkers veel kwetsbaarder voor aanvallen van de orthodox-religieuze Contra-Verlichting. Dogmatische katholieken en protestanten wilden immers niets weten van een verzoening tussen geloof en rede. Met ongekende felheid en scherpzinnigheid ondermijnden zij de wankele intellectuele basis van de Gematigde Verlichting. In deze strijd was de Radicale Verlichting de lachende derde. Overigens maakte ook een radicale Verlichtingsdenker als de in Rotterdam werkzame Pierre Bayle gebruik van de intellectuele inconsistentie van de Gematigde Verlichting, door net te doen alsof hij haar standpunten vanuit een orthodox protestants standpunt bestreed.
De Gematigde Verlichting werd gesteund door allerlei naar modernisering strevende vorsten, hoge geestelijken en aristocraten en genoot in kringen van de opkomende burgerij groot aanzien. In intellectueel opzicht werd de strijd echter verloren. Na 1700 had het zwaartepunt van de Verlichting als geheel zich verplaatst van de Republiek der Nederlanden naar Frankrijk, en vanaf plusminus 1745 was het de Radicale Verlichting die daar de toon aangaf. Hoe in Frankrijk vervolgens het geestelijk klimaat werd geschapen waarin de Franse Revolutie kon losbarsten, zal Israel dus pas in zijn volgende boek beschrijven.
Dat hij in dit boek een link legt tussen de ideeën van de Radicale Verlichting en de Franse Revolutie is trouwens ook opmerkelijk. Het is namelijk een visie die lange tijd heeft gegolden als een hopeloos achterhaalde, zich niet om de maatschappelijke context bekommerende vorm van ideeëngeschiedenis. De nadruk op oorspronkelijke denkers en een canon van belangrijke boeken heeft vooral na 1960 plaatsgemaakt voor verschillende andere benaderingen, waarin vooral de maatschappelijke, sociaal-economische en culturele ontwikkelingen een rol speelden. Vooral sociaal- en economisch-historici hebben betoogd dat de Franse Revolutie het gevolg was van allerlei structuurveranderingen in de Franse samenleving en dat filosofische ideeën een volstrekt ondergeschikte rol speelden. Hoewel Israel het belang van de ontwikkelingen in de maatschappij zeker niet ontkent, wijst hij er wel op dat de sociale verhoudingen in 1789 niet zo heel veel verschilden van die rond 1650, dus dat die nooit de enige oorzaak kunnen vormen.
Ook gaat Israel in op de verschillende vormen van intellectuele geschiedenis die zich de laatste veertig jaar hebben ontwikkeld, zoals de zogenaamde diffusionistische school, die zich vooral richtte op de wijze waarop ideeën zich verbreidden. Van deze benadering is Robert Darnton een prominente vertegenwoordiger. Ook het werk van de Cambridge School van mensen als Quentin Skinner, Pocock en Richard Tuck neemt hij onder de loep. Hun nadruk op de tekstuele en linguïstische context van ideeën, waarbij de tijdens de Renaissance herontdekte klassieke retorica een grote rol speelde, heeft de intellectuele geschiedschrijving zeker verrijkt, wat ook geldt voor de vooral in Duitsland ontwikkelde Begriffsgeschichte van onder anderen Reinhart Kosseleck.
Toch kleven aan al deze benaderingen nadelen, die Israel probeert tegen te gaan met een nieuwe vorm van intellectuele geschiedenis. Hierin staat een dialectische wisselwerking tussen ideeën en de sociale realiteit centraal en ligt de nadruk minder op denkers en theorieën dan op het denken en de gevoerde debatten. Israel noemt dit de controversialistische benadering. Door de debatten over boeken en ideeën te bestuderen, waarbij ook gekeken wordt naar de opvattingen van mensen die het wellicht maar ten dele hebben begrepen en naar de opzettelijke vertekeningen van denkbeelden door tegenstanders, krijg je een veel beter zicht op wat op een bepaald moment representatief was. Zo wordt tegenwoordig Hume gezien als een enorm belangrijke Verlichtingsdenker, terwijl hij vóór 1752 in de controverses op het Europese vasteland nauwelijks genoemd wordt.
Doordat Israel vele honderden publicaties uit de zeventiende en achttiende eeuw, geschreven in een groot aantal talen, heeft bestudeerd, is hij in staat om dergelijke debatten heel nauwkeurig te reconstrueren. Dat lijkt op het eerste gezicht een nogal antiquarische bezigheid, maar omdat hij met zijn onderscheid tussen de Radicale en de Gematigde Verlichting een vrij dwingend kader heeft geformuleerd, ontstaat een helder en tot op grote hoogte overtuigend beeld.
Israels boek is echter niet alleen in methodologisch opzicht van groot belang, het geeft ook een zeer geprononceerde visie op de Verlichting en op het wezen van onze moderne samenleving. Dit leidt soms tot een wat triomfalistische houding, bijvoorbeeld daar waar hij de juistheid van de radicale Verlichtingswaarden afleidt uit het feit dat ze steeds verder zijn verbreid. Hoewel ze nergens, zeker in de Verenigde Staten niet, volledig zijn gerealiseerd, vormen ze na 1945 wel de officiële ideologie van de westerse wereld en hebben ze het nationalisme, racisme, kolonialisme en marxisme verslagen. Wat hij hierbij uit het oog verliest, is dat bijvoorbeeld het marxisme in belangrijke mate voortkwam uit de Verlichting, terwijl ook de relatie tussen Verlichting en kolonialisme niet geheel eenduidig was.
Binnen de Verlichting is voor hem de radicale variant de enig relevante stroming en heeft de Gematigde Verlichting niet veel meer dan een achterhoedegevecht geleverd, dat gezien de onverzoenbare tegenstelling tussen rede en geloof nooit gewonnen kon worden. Hoewel hij erop wijst dat Spinoza en Bayle niet tegen de godsdienst waren, omdat die minder ontwikkelde mensen leerde hoe ze deugdzaam moesten leven, is het duidelijk dat voor Israel Verlichting, moderniteit en secularisering samenvallen. Om ‘modern’ te worden, moet iedereen door de Verlichting heen.
Op dit zelfverzekerde, in de ogen van sommigen wellicht zelfgenoegzame standpunt zal ongetwijfeld kritiek blijven komen. Wat in Enlightenment Contested echter opvalt, is dat het lijkt alsof Israel zich rekenschap heeft gegeven van een deel van de kritiek die op zijn vorige boek is geleverd. Zo werd hem verweten dat hij met Radical Enlightenment een uiterst polemisch boek had afgeleverd, terwijl hij niet met de vertegenwoordigers van andere visies in debat ging. In dit boek gebeurt dat meer, al krijg je als lezer soms de indruk dat Israel door zijn enorme kennis van de primaire bronnen vaak met enig dédain naar de secundaire literatuur kijkt. Een ander punt van kritiek was dat hij de betekenis van Spinoza overdreef door het belang van andere radicale filosofen te bagatelliseren. In dit deel krijgt met name de Engelse filosoof Thomas Hobbes, die het denken van Spinoza aantoonbaar heeft beïnvloed, aanzienlijk meer krediet.
Uiteraard zal er op dit boek ook detailkritiek komen, maar dat doet niets af aan het feit dat Enlightenment Contested een enorm uitdagend en ongekend rijk boek is, waar zeker nog twee generaties historici en filosofen mee aan de slag kunnen. Wie wil aantonen dat Israel het bij het verkeerde eind heeft en dat hij vooral de gematigde representanten van de Verlichting te kort doet, zal er nog een hele kluif aan hebben om zijn model van de twee fundamenteel tegengestelde Verlichtingen te bestrijden. Ondertussen is het boek een ware Fundgrube voor wie zich verdiept in de intellectuele geschiedenis van de vroegmoderne tijd en zal het menige onderzoeker stimuleren bepaalde figuren of controverses nader te onderzoeken. Maar ook voor degenen die deelnemen aan het publieke debat over de aard en het wezen van onze in hevige beroering verkerende westerse samenleving is het een onmisbaar boek. Niemand die in ernst het woord Verlichting op papier zet, kan het zich veroorloven de boeken van Israel ongelezen te laten.
Door Leon | 18 februari 2007 16:11