Het boek 'De spinozisten-Wijsgerige beweging in Nederland' van Siebe Thissen wordt besproken door Hans Dijkhuis. Uit Trouw, 2 september 2000.
In 1880 werd, na jaren van geharrewar, een standbeeld van Spinoza onthuld aan de Paviljoensgracht in Den Haag, vlak tegenover het huis waar de wijsgeer ruim 200 jaar tevoren was overleden. Zelfs de minister van binnenlandse zaken was erbij aanwezig. Deze erkenning was opmerkelijk voor een filosoof wiens denkbeelden vanaf zijn dood gewoonlijk als atheïstisch of subversief waren beschouwd.
'Spinozist' was in Nederland een scheldwoord geworden. Weliswaar had Spinoza in zijn vaderland altijd wel aanhangers gehad, maar pas rond het midden van de negentiende eeuw was de tijd hier rijp voor een werkelijke doorbraak van zijn wijsbegeerte.
Deze doorbraak wordt uitvoerig en boeiend beschreven in het proefschrift 'De spinozisten' van Siebe Thissen. Hij laat zien hoe zich in de tweede helft van de negentiende eeuw een intellectueel klimaat ontwikkelde waarin de ideeën van Spinoza konden gedijen, aanvankelijk vooral buiten de universiteiten, in kringen van schrijvers en dichters, verlichte theologen, vrijdenkers en vrijmetselaars. Spinoza werd door hen herkend als een filosoof die zijn tijd ver vooruit was geweest, als de 'nieuwe held van de moderne tijd', zoals de Duitse dichter Heine het had uitgedrukt.
De schrijver en essayist Carel Vosmaer zei te lijden aan de 'Spinoza-koorts', en ook Multatuli, die Spinoza als denker nog te weinig radicaal vond, achtte zich niettemin nauw met hem verwant: ,,Zeker ben ik van Spinoza's familie -/en heb ik vaders neus niet regt,/ 'k heb toch een hart als hy'.
Van de niet-academische bewonderaars van Spinoza moet met name Johannes van Vloten worden genoemd, die in 1862 de eerste grote monografie over deze 'opstandeling' publiceerde, en de belangrijkste ijveraar werd voor het Haagse monument. Hij verzorgde ook een nieuwe, helaas nogal slordige uitgave van de volledige werken.
De interpretaties van Spinoza's werk liepen zeer uiteen: voor de een was hij een humanist, voor anderen een wiskundig denker, een mysticus, een staatsabsolutist of een maatschappijcriticus. Thissen maakt duidelijk dat er in die tijd dan ook nauwelijks sprake was van een filosofische school of stroming, maar dat Spinoza's filosofie veeleer beantwoordde aan een bepaalde stemming of sensibiliteit. In het spinozisme wordt ,,de behoefte verwoord aan wijsgerige reflectie en wordt uitdrukking gegeven aan het verlangen naar authenticiteit en samenhang in een door God verlaten wereld'.
Het christelijke wereldbeeld was door toedoen van de Verlichting onder intellectuelen al danig aangetast, maar het alternatief van een zuiver natuurwetenschappelijke visie op de wereld was voor menigeen toch onbevredigend, omdat zij verbrokkeld was en zich beperkte tot het zintuiglijk waarneembare. Spinoza bood een aantrekkelijk alternatief: met zijn gelijkstelling van God en natuur maakte hij het mogelijk de wereld als een 'Aleenheid' te denken, al bleef het de vraag of hij nu vooral een religieus denker was, die de natuur als goddelijk beschouwde, of eerder een naturalistisch denker, die God deed opgaan in de natuur.
Thissen verschaft een heldere en panoramische blik op een haast weer vergeten terrein, dat toch alleszins de moeite van het beschouwen waard is. Het intellectuele leven in de tweede helft van de negentiende eeuw was in Nederland interessanter dan we nu geneigd zijn te denken. Het spinozisme bloeide aanvankelijk vooral op in de marge van het leven, of zelfs in de verborgenheid, zoals in de vrijmetselaarsloge 'Post Nubila Lux'. Het tijdschrift 'De Dageraad', orgaan van de gelijknamige openbare tak van deze loge, was volgens Thissen het eerste seculier-wijsgerige periodiek in de negentiende eeuw. Hij benadrukt dat het spinozisme in Nederland werkte als een katalysator van het wijsgerige denken als zodanig, dat tevoren weinig voorstelde. De periode die zijn studie beslaat eindigt dan ook in 1907, toen met de oprichting van het 'Tijdschrift voor Wijsbegeerte' de filosofie in Nederland 'eindelijk haar zwaar bevochten autonome status' had verkregen. Dat deze spinozistische beweging, anders dan Spinoza zelf, in het buitenland weinig weerklank heeft gevonden is weliswaar reden tot bescheidenheid ten aanzien van de status van de Nederlandse wijsbegeerte, maar zeker geen reden om haar in de vergetelheid te doen verzinken.
Siebe Thissen: De spinozisten-Wijsgerige beweging in Nederland (1850-1907). Sdu Uitgevers, Den Haag; 322 blz.-fl49,90.
Copyright: Dijkhuis, Hans
'Spinozist' was in Nederland een scheldwoord geworden. Weliswaar had Spinoza in zijn vaderland altijd wel aanhangers gehad, maar pas rond het midden van de negentiende eeuw was de tijd hier rijp voor een werkelijke doorbraak van zijn wijsbegeerte.
Deze doorbraak wordt uitvoerig en boeiend beschreven in het proefschrift 'De spinozisten' van Siebe Thissen. Hij laat zien hoe zich in de tweede helft van de negentiende eeuw een intellectueel klimaat ontwikkelde waarin de ideeën van Spinoza konden gedijen, aanvankelijk vooral buiten de universiteiten, in kringen van schrijvers en dichters, verlichte theologen, vrijdenkers en vrijmetselaars. Spinoza werd door hen herkend als een filosoof die zijn tijd ver vooruit was geweest, als de 'nieuwe held van de moderne tijd', zoals de Duitse dichter Heine het had uitgedrukt.
De schrijver en essayist Carel Vosmaer zei te lijden aan de 'Spinoza-koorts', en ook Multatuli, die Spinoza als denker nog te weinig radicaal vond, achtte zich niettemin nauw met hem verwant: ,,Zeker ben ik van Spinoza's familie -/en heb ik vaders neus niet regt,/ 'k heb toch een hart als hy'.
Van de niet-academische bewonderaars van Spinoza moet met name Johannes van Vloten worden genoemd, die in 1862 de eerste grote monografie over deze 'opstandeling' publiceerde, en de belangrijkste ijveraar werd voor het Haagse monument. Hij verzorgde ook een nieuwe, helaas nogal slordige uitgave van de volledige werken.
De interpretaties van Spinoza's werk liepen zeer uiteen: voor de een was hij een humanist, voor anderen een wiskundig denker, een mysticus, een staatsabsolutist of een maatschappijcriticus. Thissen maakt duidelijk dat er in die tijd dan ook nauwelijks sprake was van een filosofische school of stroming, maar dat Spinoza's filosofie veeleer beantwoordde aan een bepaalde stemming of sensibiliteit. In het spinozisme wordt ,,de behoefte verwoord aan wijsgerige reflectie en wordt uitdrukking gegeven aan het verlangen naar authenticiteit en samenhang in een door God verlaten wereld'.
Het christelijke wereldbeeld was door toedoen van de Verlichting onder intellectuelen al danig aangetast, maar het alternatief van een zuiver natuurwetenschappelijke visie op de wereld was voor menigeen toch onbevredigend, omdat zij verbrokkeld was en zich beperkte tot het zintuiglijk waarneembare. Spinoza bood een aantrekkelijk alternatief: met zijn gelijkstelling van God en natuur maakte hij het mogelijk de wereld als een 'Aleenheid' te denken, al bleef het de vraag of hij nu vooral een religieus denker was, die de natuur als goddelijk beschouwde, of eerder een naturalistisch denker, die God deed opgaan in de natuur.
Thissen verschaft een heldere en panoramische blik op een haast weer vergeten terrein, dat toch alleszins de moeite van het beschouwen waard is. Het intellectuele leven in de tweede helft van de negentiende eeuw was in Nederland interessanter dan we nu geneigd zijn te denken. Het spinozisme bloeide aanvankelijk vooral op in de marge van het leven, of zelfs in de verborgenheid, zoals in de vrijmetselaarsloge 'Post Nubila Lux'. Het tijdschrift 'De Dageraad', orgaan van de gelijknamige openbare tak van deze loge, was volgens Thissen het eerste seculier-wijsgerige periodiek in de negentiende eeuw. Hij benadrukt dat het spinozisme in Nederland werkte als een katalysator van het wijsgerige denken als zodanig, dat tevoren weinig voorstelde. De periode die zijn studie beslaat eindigt dan ook in 1907, toen met de oprichting van het 'Tijdschrift voor Wijsbegeerte' de filosofie in Nederland 'eindelijk haar zwaar bevochten autonome status' had verkregen. Dat deze spinozistische beweging, anders dan Spinoza zelf, in het buitenland weinig weerklank heeft gevonden is weliswaar reden tot bescheidenheid ten aanzien van de status van de Nederlandse wijsbegeerte, maar zeker geen reden om haar in de vergetelheid te doen verzinken.
Siebe Thissen: De spinozisten-Wijsgerige beweging in Nederland (1850-1907). Sdu Uitgevers, Den Haag; 322 blz.-fl49,90.
Copyright: Dijkhuis, Hans