Door Gert J. Peelen wordt in de Volkskrant twee boeken besproken. 'Spinoza - Een leven volgens de rede' van Margaret Gullan-Whur en 'Spinoza' door Steven Nadler. Het eerste boek staat bekend om de suggestie dat Spinoza homofiele gevoelens had. Evenwel kan dat ook een erotische fantasie zijn van de schrijfster.
Spinoza, nationale vijand nummer 1
de Volkskrant, Boeken, 7 december 2001 (pagina 31)
Gert J. Peelen
HIJ MOET HET tumult haast hebben kunnen horen in zijn huis aan de Haagse Paviljoensgracht. Ultimi barbarorum! ('Ultieme barbaren!'), schreef hij daarna sidderend van woede op het vel papier dat hij in de avond van 20 augustus 1672 had willen aanplakken op of bij de Gevangenpoort. Zijn huisbaas stak er een stokje voor door de deur op slot te doen. De opgefokte meute die de gebroeders Johan en Cornelis de Witt aan stukken scheurde, zou ook Spinoza niet hebben gespaard.
In de ogen van het volk, maar ook volgens sommige geleerden, was Spinoza immers een beschermeling van de raadpensionaris. In een pamflet uit datzelfde rampjaar (het land reddeloos, de regering radeloos, het volk redeloos) wordt Spinoza's Theologisch-politiek traktaat afgeschilderd als een geschrift 'door de afvallige jood uit de hel voortgebracht, waarin op een ongehoorde atheïstenmanier bewezen wordt dat Gods woord door de filosofie moet uitgelegd en verstaan worden, hetwelk met kennis van Mr. Jan publiek gedrukt is'. Er waren er wel voor minder gelyncht.
Spinoza was diep onder de indruk van het gebeuren. Vier jaar later vertelde hij het verhaal aan de Duitse filosoof Leibniz, dankzij wiens aantekeningen wij het voorval kennen. Het moet een van de weinige keren zijn geweest dat Spinoza zich zo liet gaan. De wijsgeer, die bekend stond om zijn stoïcijnse houding, droeg niet voor niets een zegelring met de inscriptie Caute ('Wees voorzichtig'). De behoedzaamheid waarmee hij zijn teruggetrokken leven (1632 -1677) leidde, was bepaald geen luxe. Echte vrienden had hij niet of nauwelijks, en of er daadwerkelijk ooit persoonlijk contact was met 'Mr. Jan' is twijfelachtig.
Hoewel vrijzinnige regenten heimelijk bewondering koesterden voor de solitaire denker, die met het slijpen van lenzen in zijn onderhoud voorzag, keken zij nadrukkelijk een andere kant op als hij en zijn werk weer eens onder vuur kwamen te liggen van de protestantse rechtzinnigheid. En zelfs de cartesiaanse academici uit Leiden en Utrecht, met wie hij inhoudelijk min of meer op een en dezelfde rationalistische lijn zat, distantieerden zich openlijk van hem om zichzelf uit de wind van de reformatorische furie te houden.
Zo maakten zijn compromisloosheid en zijn volstrekt consequente manier van denken hem in leven en werk tot een eenling. Na om die redenen eerst als 24-jarige te zijn verstoten door de joodse gemeenschap in Amsterdam, kwam zijn rechtlijnigheid hem uiteindelijk te staan op veroordelingen door kerkelijke gezagsdragers en publicatieverboden van de wereldlijke overheid.
De ideeën waarmee hij de goegemeente tegen zich in het harnas joeg, is hij zijn leven lang trouw gebleven. De basis daarvan was een combinatie van René Descartes' rationalisme als enige leidraad in de wetenschap, en de opvatting van de twaalfde-eeuwse joodse wijsgeer Maimonides dat niet alleen de wetenschap, maar ook het geloof aan de strenge wetten van de logica onderworpen dient te zijn. Deze combinatie bracht de jonge Spinoza aan het twijfelen over religieuze dogma's. Zoals het bestaan van een uitverkoren volk, wonderen en een persoonlijke God.
Alleen al het openlijk ter discussie stellen van een uitverkoren volk bracht de joodse gemeenschap in Amsterdam tot razernij. Op 27 juli 1656 werd een cherem of banvloek uitgesproken over Baruch de Spinoza, wegens 'slechte denkbeelden en daden'. De tekst liegt er niet om: 'Vervloekt zij hij bij dag en vervloekt bij nacht, vervloekt bij zijn liggen en vervloekt bij zijn opstaan, vervloekt bij zijn uitgaan en vervloekt bij zijn ingaan. De Heer zal hem niet vergeven, maar (. . .) zijn naam uitwissen van onder de hemel.'
Hiermee werd Spinoza niet alleen verstoten uit de religieuze gemeenschap, maar kreeg zijn hele joodse omgeving, inclusief familie en verwanten, het uitdrukkelijke verbod opgelegd ooit nog met hem te spreken of om te gaan. Spinoza's reactie kenmerkt zijn laconieke en consequente houding. Anderen, zei hij, hadden nu voor hem een beslissing genomen die hij anders vroeg of laat zelf had moeten nemen. Korte tijd later verliet hij Amsterdam voorgoed.
Na een kortstondige en mislukte carrière in de handel, kreeg Spinoza alle tijd om zijn denkbeelden nader uit te werken. Hij deed dit in het Theologisch-politiek traktaat dat hem in één klap tot nationale vijand nummer 1 maakte. Kern van het traktaat is de gedachte dat de Bijbel niet Gods woord is, zelfs geen goddelijk geïnspireerd werk, maar een door mensenhand samengestelde bundel geschriften. Ruim drie eeuwen voor de protestantse theoloog Kuitert hetzelfde zou doen, ontdeed Spinoza God van alle menselijke trekken. God was geen vader in de hemelen wiens toorn gewekt werd door het kwade en bij wie de mens weer in het gevlei kon komen door schuldbelijdenis en offeranden. Spinoza vereenzelvigde God met de Natuur, de 'ene Substantie', waarin alles bestaat, opkomt en verdwijnt, die eeuwig en onveranderlijk is en waarbuiten niets of niemand denkbaar is.
Spinoza is daarin consequenter dan Descartes die, vasthoudend aan een mensgelijkvormig Godsbeeld, God nog wel een rolletje gunde als de horlogier die het ganse radarwerk bedacht en in gang gezet had. Voor zo'n vingerknippende God was in de ideeënwereld van Spinoza geen plaats meer. God wás de werkelijkheid, de natuur van alle dingen, die met behulp van de menselijke rede alleen uit zichzelf en uit niets anders kon worden verklaard. Spinoza gaf de filosofie van het verstand hogere rechten dan de theologie van de openbaring. En dat was tegen het zere been van de protestantse rechtzinnigheid. Zo verwerd Spinoza van een afvallige jood tot een staatsgevaarlijke godloochenaar. Maar het typeert hem dat hij zichzelf allesbehalve een atheïst vond.
Spinoza overleed in 1677, slechts 44 jaar oud, aan tuberculose, het gevolg van het jarenlang inademen van glasstof. De godloochenaar leek tot tevredenheid van ieder monddood gemaakt. Maar om het zekere voor het onzekere te nemen verbood de overheid de verspreiding van de Opera Postuma en Nagelaten Schriften, dat door toedoen van initimi nog datzelfde jaar zou verschijnen.
Spinoza zou er niet van hebben opgekeken. Als propagandist van geestelijke vrijheid en voorstander van een anti-autoritaire politieke filosofie schreef hij ooit dat 'zij die de geschriften van anderen veroordelen en het lichtvaardig volk tegen de schrijvers opzetten, groter scheurmakers zijn dan die schrijvers zelf, en daarom de ware onruststokers'. Maar hij voorzag tegelijk dat 'in een vrij gemenebest de vrijheid van oordeel (uiteindelijk) niet kan worden onderdrukt'.
Het zaad van het spinozisme was evenwel gezaaid, al zou het even duren voor de ideeën van deze fysiek kwetsbare man, die als nazaat van uit Spanje en Portugal afkomstige joodse vluchtelingen een meervoudige banneling werd in Nederland, de erkenning kregen die zij verdienen.
Dat hij fysiek kwetsbaar was en een olijfkleurige gelaatskleur had, weten wij. Dat Spinoza (nomen est omen: zijn naam betekent 'doorn' of 'stekel' in het Portugees) zichzelf op 20 augustus 1672 bijna in de nesten werkte ook. Maar voor het overige zijn er betrekkelijk weinig details bekend uit het leven van deze Baruch, Bento of Benedictus (ze betekenen alledrie 'de gezegende'). Wie had verwacht dat de publicatie van twee vuistdikke, nagenoeg gelijktijdig verschijnende biografieën meer licht in de duisternis zou brengen, komt bedrogen uit.
Op Spinoza - Een leven volgens de rede van de Britse Margaret Gullan-Whur en Spinoza van de Amerikaan Steven Nadler valt weinig aan te merken. Ze lezen allebei gemakkelijk weg, zijn tamelijk volledig en bieden heldere samenvattingen van Spinoza's niet altijd even doorgrondelijke geschriften. Maar wie het monumentje kent dat Theun de Vries al in 1972 voor Spinoza oprichtte (een vierde herziene druk verscheen in 1991 bij de Prom), heeft weinig nieuws te verwachten.
De nieuwe gegevens op grond waarvan De Vries tien jaar terug zijn biografie over Spinoza herzag, zijn nagenoeg dezelfde als die waarop Nadler en Gullan-Whur zich baseren. Uiteraard zijn er accentverschillen. De Vries kiest de klassenstrijd als achtergrond en schetst Spinoza als een vrijdenker die zich bekneld weet tussen een onderlaag van proletarische, betrekkelijk primitieve calvinisten en een toplaag van welvarende, redelijk vrijzinnige, maar nogal lafhartige regenten.
Bij Nadler is diezelfde frictie aanwezig, maar ligt de nadruk op het historische perspectief. Zijn verhaal begint niet bij Spinoza's geboorte, zoals dat van de andere twee, maar al in 1492 met een brede schets van de jodenvervolging in Spanje. Zijn centrale vraag luidt hoe de verschillende aspecten van Spinoza's leven als etnische, religieuze, intellectuele en sociale banneling een van de radicaalste denkers uit de geschiedenis konden opleveren. Het is jammer dat hij, bijvoorbeeld in een resumé, geen eenduidig antwoord op die vraag geeft.
Waar De Vries en Nadler zich streng aan de summiere historische feiten houden, gaat Gullan-Whur de speculatie niet uit de weg. Zoals in de wijze waarop zij Spinoza's houding jegens vrouwen tot de achilleshiel maakt van zijn hele denken. Dat Spinoza vrouwen onbekwaam achtte voor kies- en andere publieke rechten, is inderdaad een inconsequentie waaraan Nadler een halve pagina wijdt en De Vries zelfs geen woord vuilmaakt. Spinoza betoont zich hier een kind van zijn tijd, wiens visie op het verschil tussen de seksen bovendien zijn Iberisch-joodse achtergrond weerspiegelt. Hij druist hiermee in tegen zijn stelregel dat mannen én vrouwen deel hebben aan de algemeen menselijke rationaliteit en dat ieder mens - man of vrouw - uitsluitend op basis van die rede dient te handelen. Want hij verzuimde zijn denigrerende privé-mening over het vrouwelijk geslacht van redelijke argumenten te voorzien.
Een schoonheidsfout. Maar Gullan-Whur denkt hiermee het lek in Spinoza's leven boven te hebben. Zij psychologiseert er luchtig op los over de oorzaken - zoals het verlies van een jeugdliefde aan een vriend - en gaat zelfs een subtiele suggestie van homoseksuele gevoelens bij deze eeuwige vrijgezel niet uit de weg. De verheven asceet ontpopt zich bij Gullan-Whur als een seksueel gefrustreerde, arrogante vrouwenhater.
Maar deze conclusie is net zo min redelijk beargumenteerd als Spinoza's gewraakte mening over de andere kunne. Er is vooralsnog onvoldoende reden De Vries' even handzame als voortreffelijke Spinoza-biografie uit 1991 naar de zolder te verbannen.
Copyright: Peelen, Gert J.
Margaret Gullan-Whur: Spinoza - Een leven volgens de rede. Vertaald uit het Engels door Jabic Veenbaas & Willem Visser. Lemniscaat; 429 pagina's; fl 60,60. ISBN 90 5637 271 8., Steven Nadler: Spinoza. Vertaald uit het Engels door Frans van Zetten. Atlas; 535 pagina's; fl 69,90. ISBN 90 450 0318 X.
Comments (3)
Het boek van Whur werd twee jaren eerder al besproken in de engelstalige versie door Kees Fens.
Door Leon | 21 september 2006 11:20
Geachte Gert J. Peelen, beste mensen,
"Spinoza, nationale vijand nummer 1", zo lees ik.
En:
"Zo maakten zijn compromisloosheid en zijn volstrekt consequente manier van denken hem in leven en werk tot een eenling. Na om die redenen eerst als 24-jarige te zijn verstoten door de joodse gemeenschap in Amsterdam, kwam zijn rechtlijnigheid hem uiteindelijk te staan op veroordelingen door kerkelijke gezagsdragers en publicatieverboden van de wereldlijke overheid."
Maar waarom niet verduidelijkt, wie die "wereldlijke overheid" nu precies is?
Graag wil ik dit hier met u even uit de doeken doen. Waarbij de benadrukking van de chronologische ontwikkeling zich weer eens verrassend onthullend duidelijk betoont. Daar dit liever in de doofpot wordt gehouden, wordt die chronologie dan ook in de officiële (verbloemende) geschiedschrijving met opzet verwaarloosd of verdoezeld.
Spinoza leefde van 1632 tot 1677. Op 27 juli 1656 wordt hij uit de sefardische gemeente verbannen, zoals eerder de katholiek geworden Amsterdamse filosoof Uriel da Costa. Spinoza's (Spaanstalige) verweerschrift is (toevallig) verloren gegaan.
In 1656 wordt Spinoza uit de joodse gemeente verbannen.
In 1660 verlaat Spinoza definitief Amsterdam.
In 1663 publiceert hij zijn eerste werk, het eerste deel van de Ethica, slechts in zijn vriendenkring.
In 1670 wordt het Godgeleerd Staatkundig Vertoog, ofwel de Tractatus Theologico-Politicus anoniem gepubliceerd. "Het is het oudste pleidooi voor de vrijheid van spreken en schrijven dat we kennen."
In het najaar van 1669 verhuist hij naar Den Haag.
In 1672 grijpt de moord op raadspensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis hem zo aan, dat hij in protest het pamflet Ultimi barbarorum schrijft.
In 1673 wordt hem een professoraat Wijsbegeerte aangeboden in Heidelberg. Spinoza bedankt voor de eer, met name omdat hij beknot zou worden in zijn uitlatingen.
In datzelfde jaar reist hij naar Utrecht. Deze stad is dan sinds het Rampjaar in handen van de Fransen. Naar verluidt wil Spinoza met de Franse commandant van gedachten wisselen over de vredeskansen. De gesprekken gaan niet door en Spinoza keert na een aantal weken terug naar Den Haag. Spinoza begint een correspondentie met de Duitse natuurkundige en wiskundige Ehrenfried W. von Tschirnhaus die in Leiden studeert.
Gedurende de laatste jaren van zijn leven wordt Spinoza regelmatig bezocht door Dr. George Hermann Schuller.
In februari 1677 stelt deze jonge Amsterdamse geneesheer vast dat Spinoza niet lang meer te leven heeft.
Op 21 februari 1677 sterft Spinoza, 44 jaar oud, aan de tering, een volksterm voor tuberculose.
Datzelfde jaar verschijnt bij hem de Opera Posthuma. Deze werd vervolgens vertaald door Jan Hendriksz Glazemaker en in 1677 gepubliceerd als De nagelaten geschriften van B.d.S.
Binnen enkele maanden vaardigen de Staten van Holland het verbod op publicatie uit.
Dat heeft echter de verspreiding van zijn geschriften niet gestopt.
Dit alles is gekopieerd, met benadrukking van de chronologische ontwikkeling, naar gegevens van de overigens nogal onbetrouwbare 'vrije' encyclopedie Wikipedia.
Genoemde 'Staten van Holland' zijn in feite de Staten van Holland en West-Friesland. Die vormen het hoogste bestuursorgaan van de gewesten Holland en West-Friesland.
Samen met de staten van de andere gewesten benoemden zij de leden van de Staten-Generaal van de Nederlanden.
Wij herinneren het even; Spinoza leefde van 1632 tot 1677. In 1663 verscheen zijn eerste werk
Onderwijl is het Huis van Oranje danig dictatoriaal bezig.
Op 13 mei 1619 is Johan van Oldenbarnevelt door onthoofding vermoord. In 1672, als Spinoza 40 jaar oud is, worden de gebroeders Johan en Cornelis de Witt aan het volk overgeleverd en ten dode gelyncht.
Hier komen wij terug op die "wereldlijke overheid".
Waren dat niet, tijdens het werkzaam leven van Spinoza, successievelijk de Nederlanders 'van Duitsen bloed, de stadhouder van Holland; Frederik Hendrik van Oranje-Nassau (1640-1647); Willem II van Oranje-Nassau (1647-1650); en Willem III prins van Oranje (1650-1702)?
Waarom dan niet duidelijk gesteld, dat het deze dictatoriale, dus fascistische, Oranje's zijn – die Spinoza hebben verguisd en gecensureerd?
Margaret Gullan-Whur ziet er met haar boek 'Spinoza - Een leven volgens de rede' blijkbaar vooral brood in door Spinoza over de seksuele boeg te gooien.
(edit red.)
Door Charles Destrée | 19 juni 2007 10:03
Ter verduidelijking van de dictatoriale fascistische opstelling en overheersing van het Huis van Oranje voeg ik nog deze informatie toe.
In juli 2000 heb ik de overheersing van het Huis van Oranje omschreven met de toen door mij uitgevonden duidelijke term Oranjefascisme.
Reeds in april 1944 is er in Londen tegen de Nederlandse 'regering' in ballingschap openlijk protest. Wegens de zelfs door Loe de Jong herhaaldelijk gehekelde ongrondwettelijke en dictatoriale overheersing van Koningin Wilhelmina. Wij volgen hier weer de (verrassend onthullende) chronologische ontwikkeling.
In 1941 raakte de journalist Jacques Gans, volgens nazi-criteria half-jood en met een duidelijk 'joods' uiterlijk, betrokken bij de illegale uitgave van Vrij Nederland.
Op 8 oktober 1942 begon hij vanuit Weert een tocht door België, Frankrijk en Spanje.
Pas een vol jaar later (dus herfst 1943) kwam hij in Groot-Brittannië aan. Daar kreeg Gans "weinig werk te doen, maar hij leerde daar wel, nieuwsgierig en brutaal als hij was, stemming en verhoudingen binnen de Nederlandse vluchtelingenkolonie goed kennen. Rondhangend op Nederlandse regeringskantoren".
In april 1944 vond Jacques Gans "vertrouwelijke kabinetsstukken die hij van een bureau kon meegrissen. Tot zijn verontwaardiging las Gans hierin over plannen om het bevrijde Nederland, althans om te beginnen, zonder parlement te regeren. Hij vermenigvuldigde de teksten, zond er afschriften van naar Britse en Amerikaanse instanties, schreef open brieven en richtte een (Nederlands) Comité van Actie tegen het Neo-Fascisme op, dat zich enige maanden met openlijke protesten roerde."
In dat Comité kwamen A. den Doolaard, J. Gans, H. A. Gomperts, Prof. jhr J. de Sturler , L. Tas, mr H.P.L. Wies-sing en L. de Jong. Maar De Jong stapte er al schielijk uit.
Ook hier manifesteert zich het moordend Oranjefascisme.
Op 16 maart 1961 sterft de 83-jarige communist Henri Wiessing ten gevolge van een auto'ongeluk'.
(Citaten in hoofdzaak naar Loe de Jong in 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog'.)
Ongelukkigerwijs blijken de Nederlandse politici, de wetenschappers, de publicisten, het onderwijs, de media - en dus ook het Nederlandse volk - het maar liever niet te 'haben gewußt'...
Graag ontvang ik uw reactie op mijn vorige bericht. Mijn e-mail adres is: kaak@wanadoo.fr.
(edit red.)
Door Charles Destrée | 19 juni 2007 10:48