«« Nieuwe vertaling van Spinoza's Tractatus theologico-politicus; De rationele weg tot het eeuwige inzicht
Begin
Recensies door Karin Veraart »»

Recensies door Michaël Zeeman

directe link naar dit bericht link naar de reacties rubriek: recensies

Bladerend door wat oude Volkskranten kwam er een recensie tevoorschijn van Michael Zeeman over Fokke Akkerman's vertaling van Spinoza's Tractatus theologico-politicus. In de recensie wordt ook  'The God of Spinoza' van Richard Mason en 'Mannen rond Spinoza' van Wim Klever besproken.

In alle redelijkheid en met alle respect NIEUWE VERTALING VAN SPINOZA'S TRAKTAAT

de Volkskrant, Boeken, 16 mei 1997 (pagina 33)

MICHAEL ZEEMAN

HET ENIGE BEZWAAR tegen de vertaling die Fokke Akkerman maakte van Spinoza's beroemde Tractatus theologico-politicus is de verschijningsdatum ervan: zaterdag 17 mei 1997. Drie maanden eerder zou werkelijk een godsgeschenk zijn geweest. Dan had het boek, meer dan drie eeuwen na verschijning van de oorspronkelijke, in het Latijn gestelde versie, ineens een rol kunnen vervullen in de verwarde en hardvochtige debatten die, in geschrifte en in zaaltjes, ter gelegenheid van het thema van de Boekenweek werden georganiseerd.

Spinoza

De verschijning van de nieuwe vertaling wordt gevierd als post scriptum bij het congres 'Honderd jaar Spinoza in Nederland en België', dat de Vereniging Het Spinozahuis voor gisteren en vandaag had belegd. Mei 1997 hebben we dus, voor het eerst sedert W. Meijer in 1895 zijn vertaling van het Godgeleerd staatkundig vertoog publiceerde, weer een voor iedereen toegankelijke versie van Spinoza's Theologisch-Politiek Traktaat.

In de Boekenweek zou de vertaling niet zomaar een rol hebben vervuld maar, zo weet de lezer die de schade nu inhaalt, een sleutelrol, als een even strenge als beminnelijke Salomo tussen de twistende partijen die respectievelijk het zwoele sentimentalisme en het kortzichtige rationalisme verdedigden.
Akkerman TTP
Want Spinoza's positie laat zich het best samenvatten als het elegante midden tussen de extremen van het 'in alle redelijkheid' en het 'met alle respect'. Hij is de auteur die het godsgeloof niet op voorhand opgeeft en belachelijk maakt, al dachten zijn tijdgenoten in de zeventiende eeuw daar anders over en noemden ze hem 'die doornaaide vinder ener alleringewikkeldste ongodisterij'. En hij is tegelijkertijd de auteur die maar één kracht erkent als het om de analyse van dat geloof gaat, namelijk die van de rede. Wat hij niet begrijpt, kan hij niet gebruiken: hij zegt het zelfs met zoveel woorden en bij herhaling, maar hij minacht het niet.

Daar lijkt een pijnlijk scherpe spagaat voor nodig, maar dat is niet zo. In een door Akkerman goeddeels in kraakhelder Nederlands vertaald betoog, dat hij bovendien met ontzagwekkende eruditie van aantekeningen voorzag - wie zei er dat Neolatijn een overbodig vak was? - analyseert Spinoza de bronnen en de verschijningsvormen van de godsdienst en houdt hij ten slotte zowel het respect voor de godsdienst als het geloof in de kracht van zijn verstand over.

Dat ziet er nu uit alsof het niet anders kon, alsof dit inderdaad de enige wijze was waarop een kind van de zeventiende eeuw, verscheurd tussen het traditionele geloof der vaderen en de vruchten van de wetenschappelijke revolutie die zich onder zijn ogen door het werk van Galileo Galileï en René Descartes voltrok, de vraag kon beantwoorden hoe je in God kon blijven geloven zonder je ogen te sluiten voor de mechanismen die ten grondslag leken te liggen aan de natuurlijke verschijnselen en ons natuurkundig geformuleerd begrip daarvan. Hij was de dienaar van twee reeksen wetten, die van Mozes en die van de natuurwetenschap.

Hij was opgegroeid in de dubbelcultuur van het in Amsterdam opgesnoven zeventiende-eeuws Hollands christendom en het thuis geërfde Portugese jodendom uit de zestiende eeuw, een dubbelcultuur die haast een triplecultuur was, doordat zijn voorvaderen maranen waren geworden, joden die zich uiterlijk tot het christendom bekeerden, maar heimelijk Christus als de valse Messias bleven beschouwen. Hij kende de tint grijs tussen het zwart en het wit van twee onverenigbare levensbeschouwingen. En die drievoudige bron breidde zich uit met wat hij te horen kreeg op de Latijnse school van Franciscus van den Enden, de uit Antwerpen gevluchte ex-jezuïet, die vertrouwd was met de vruchten die de ontluikende natuurwetenschap bijna dagelijks aandroeg.

Het is verleidelijk om het Theologisch-Politiek Traktaat louter te lezen als de apotheose van een zeventiende-eeuwse discussie. De Rotterdamse Spinoza-kenner Wim Klever, die zoëven een aantal van zijn detailstudies naar het geestelijk klimaat in Hollands zeventiende eeuw bundelde in Mannen rond Spinoza, interpreteert het werk van onder anderen Van den Enden, Johannes Hudde, Lodewijk Meyer en de onlangs nog door Rudy Kousbroek beweende eerste openlijke atheïst uit deze streken, Adriaan Koerbagh, als tekenen van een emancipatiebeweging. Klever vindt haar in die tweede helft van de zeventiende eeuw op allerlei terreinen terug, in de wetenschapsfilosofie, de theologie, de bijbelkritiek, de hermeneutiek, de natuurkunde en de geneeskunde. Daar was een hele generatie bezig zich los te maken van vooroordeel en angst, een generatie die, onzeker maar gulzig, leerde vertrouwen op de kracht van haar eigen verstand en de overtuigingskracht van haar eigen inzicht.

En ook Klevers mozaïek neemt de draad op van honderd jaar geleden, net als Akkermans vertaling; toen, in 1896, publiceerde K.O. Meinsma zijn nog altijd bruikbare Spinoza en zijn kring en bracht hij deels dezelfde figuren en hun opvattingen in kaart die nu bij Klever weer aan bod komen. De lijst namen is aangevuld, maar een echte gedetailleerde kaart zit er voorlopig niet in: daarvoor is er de afgelopen eeuw, mede door toedoen van de werkzaamheden van de Vereniging Het Spinozahuis, te veel bekend geworden over het individuele geploeter, het denken en handelen van de leden van die kring - die trouwens, zeggen we nu, geen kring was, maar veeleer een toevallige verzameling punten.

Maar Spinoza's Traktaat lezen alsof het slechts een historische tekst was, die, hoe belangrijk ook, vooral documentaire waarde heeft, zou hem ernstig tekort doen - en het zou bovendien de huidige discussie over de rechtmatigheid of de onzinnigheid van enigerlei vorm van godsgeloof tekort doen. Klever wil dat natuurlijk ook helemaal niet; daarvoor zijn zijn kennis van en zijn aan verafgoding rakende bewondering voor Spinoza veel te groot. Zijn detailstudies naar het werk van de zeventiende-eeuwse geleerden en opiniemakers die Spinoza's intellectuele biotoop uitmaakten, tonen namelijk niet alleen aan dat Spinoza met zijn thema's, vragen en methoden een kind van zijn tijd was, maar vooral ook hoezeer hij een gedisciplineerd, oorspronkelijk, radicaal en evenwichtig denker was. Door het perspectief van zijn omgeving te schetsen, beklemtoont Klever de immense statuur van Spinoza zelf.

Hoe bruikbaar dat godsbeeld van Spinoza los van zijn zeventiende-eeuwse context is, blijkt ook uit Richard Masons The God of Spinoza. Hij plaatst Spinoza boven op de horens van het dilemma dat zijn tijdgenoot Blaise Pascal, in de weer met hetzelfde conflict tussen geloof en wetenschap, formuleerde: de God van de filosofen versus de God van Abraham, Isaac en Jacob - en Mason aarzelt niet daar 'de God van Spinoza' als uitkomst voor aan te bieden. En hij gelooft het echt - in alle redelijkheid en met alle respect.

Die redelijkheid zit hem natuurlijk vooreerst in de methode die Spinoza in zijn Traktaat volgde. Zelden heeft iemand een doorzichtiger redeneertrant gehanteerd dan Spinoza: hij doet geen stap die je niet volgen kunt, en als die stap lichte twijfel oproept, weet hij dat zelf blijkbaar zo goed, dat hij als het ware even naast zijn betoog gaat staan om die twijfel te analyseren. Zijn tekst roept beamende streepjes in de kantlijn op, geen snibbige vraagtekens of norse non sequiturs.

Hij begint bij de openbaringsgrond van de godsdienst, die in zijn geval de joods-christelijke is, en hij eindigt bij de noodzaak van absolute godsdienstvrijheid. Op de weg van het evidente fundamentalisme dat een openbaring met zich meebrengt, naar de gedegen tolerantie die hij bepleit, doet hij eigenlijk nooit iets waarmee je nu, driehonderdennogwat jaar later, niet kunt instemmen.

En onderweg vindt hij van alles uit: een soort fenomenologie van de godsdienst en een methodische manier om de Bijbel te bestuderen. Hij gebruikt daarbij niets anders dan zijn eigen verstand, zijn kennis van en respect voor de Bijbel en zijn overtuiging dat het geen zin heeft de inzichten van de natuurwetenschap te negeren.

De verleiding is groot het boek te gebruiken als nawoord bij de Boekenweek, er een stapeltje van aan te schaffen en Gerrit Komrij, Rudy Kousbroek, Nico ter Linden en Marjoleine de Vos er een exemplaar van ten geschenke te sturen - nu ja, alleen die eerste twee, de twee anderen zouden zich maar kwaaiig opwinden over zoveel helderheid.

Michaël Zeeman

Spinoza: Theologisch-Politiek Traktaat.

Uit het Latijn vertaald, ingeleid en van verklarende aantekeningen voorzien door F. Akkerman.

Wereldbibliotheek; 548 pagina's; ƒ 80,-.

ISBN 90 284 1773 7.

Richard Mason: The God of Spinoza - A Philosophical Study.

Cambridge University Press, import Nilsson & Lamm; 272 pagina's; ƒ 117,60.

ISBN 0 521 58162 1.

Wim Klever: Mannen rond Spinoza (1650-1700) - Presentatie van een emanciperende generatie.

Verloren; 250 pagina's; ƒ 46,-.

ISBN 90 6550 563 6.

Copyright: de Volkskrant

Plaats een reactie


Reacties

Aanbevolen

Powered by
Movable Type 4.1