Sommige uitspraken van Spinoza zijn duister en voor velerlei uitleg vatbaar. Zo de uitspraak dat de menselijke geest de 'voorstelling' van het menselijk lichaam is. De Amerikaanse neuroloog-filosoof Antonio Damasio doet in zijn nieuwe boek 'Het gelijk van Spinoza' een poging tot verklaring, met behulp van de bevindingen van de neurobiologie. Filosofen zijn al zo vaak voorloper geweest van de wetenschap, waarom niet in dit geval? Door Hans Dijkhuis, uit Trouw.
In Damasio's verklaring staat een thema centraal waar ook Spinoza veel aandacht aan besteedde: het voelen. Pijn en genot zijn de essentiële bestanddelen van alle gevoelens. De gangbare opvatting is dat we eerst gevoelens hebben en daar vervolgens uiting aan geven, door gedrag of gelaatsuitdrukking. Damasio draait het om: de uiterlijk waarneembare emoties komen eerst en daarna de innerlijke gevoelens.
Voor die volgorde vindt hij aanwijzingen in de evolutietheorie: lagere diersoorten vertonen wel emoties maar kunnen deze, naar alle waarschijnlijkheid, nog niet voelen. Hij baseert zich ook op neurologisch onderzoek, bijvoorbeeld in het geval van een patiënte die, toen haar hersenen op een bepaalde plek elektrisch werden geprikkeld, plotseling een verdrietig gezicht trok en begon te snikken. Daarna begon ze, desgevraagd, te vertellen hoe wanhopig, ellendig en levensmoe ze zich voelde. Vlak nadat de behandeling door de verblufte onderzoekers was afgebroken, begon ze weer te glimlachen en was ze even vrolijk als voorheen, niet begrijpend wat er was gebeurd.
Het onderscheid tussen emotie en gevoel valt volgens Damasio samen met dat tussen lichaam en geest. Emoties zijn geheel lichamelijk, pas bij de verinnerlijking ervan belanden we in het domein van de geest. Gevoelens zijn 'mentale gebeurtenissen', altijd verbonden met het lichaam.
Voelen betekent weet hebben van de toestand van ons lichaam, van de veranderingen die daarin plaatsvinden, bijvoorbeeld door een emotie. Om te kunnen voelen moet een organisme in staat zijn 'het lichaam in zichzelf te representeren', zich een voorstelling of een idee te maken van de toestand ervan. Dankzij ons zenuwstelsel en onze hersenen zijn we in staat om lichamelijke structuren en toestanden 'in kaart te brengen', door het vormen van neurale patronen. Vervolgens zetten we deze patronen, die zelf nog lichamelijk zijn, om in mentale patronen en beelden. Zo ontstaan gevoelens.
Voor zintuiglijke waarneming geldt hetzelfde principe: eerst vindt een verandering plaats in het lichaam (bijvoorbeeld het oor, of het oog), die vervolgens via het neurale netwerk wordt omgezet in een mentale voorstelling. In die zin kan Damasio Spinoza's stelling onderschrijven dat de geest een idee of voorstelling van het lichaam is, al wist Spinoza natuurlijk nog niets van neuronen.
De gedachte dat gevoelens hun oorsprong vinden in het lichaam was niet nieuw. Damasio noemt boven Spinoza de Amerikaanse psycholoog William James als zijn voorganger. Wat Damasio toevoegt is de gedachte van de 'kaarten' die elk moment door de hersenen worden gevormd, op grond van de boodschappen die ze door sensoren van elke plaats in het lichaam via het zenuwstelsel krijgen toegestuurd. Daardoor wordt de theorie aanzienlijk verfijnd en veel plausibeler.
Gevoelens hoeven nu niet meer per se te zijn gebaseerd op feitelijke toestanden in het lichaam. Ze kunnen ook ontstaan op grond van 'verkeerde' kaarten, zoals die totstandkomen onder invloed van drugs, of dankzij het vermogen van de hersenen om bepaalde lichaamstoestanden te simuleren. Gewonde soldaten op het slagveld kunnen hun pijn en angst bijvoorbeeld tijdelijk uitschakelen en zijn zo nog tot heldendaden in staat. Tijdens de ontplooiing van een gevoel beïnvloeden de hersenen en het lichaam elkaar wederzijds.
In de evolutie markeren gevoelens volgens de auteur de wording van de geest. Gevoelens zijn veel complexer dan we op het eerste gezicht denken: ze leveren ons een vorm van kennis, namelijk die van de toestand van ons eigen lichaam. Naast deze gevoelsmatige kennis is er de kennis van de buitenwereld, die we ontlenen aan de zintuigen en die de basis vormt van het denken. De vorming van abstracte denkbeelden, die bezwaarlijk kunnen worden herleid tot een of andere toestand in het lichaam, wijst erop dat de geest zich door zijn denkactiviteit kan verzelfstandigen (al blijft deze altijd gebonden aan de hersenactiviteit). Maar ook bij het denken blijven gevoelens volgens Damasio altijd een rol spelen.
In zijn speculatievere uitstapjes wijst hij op de mogelijke gevoelsmatige basis van moraal en religie. Dat er zoiets als een 'hersencentrum voor God' zou bestaan vindt hij onzin, maar hij beweert wel dat spirituele ervaringen, waaronder religieuze, uiteindelijk biologische processen zijn, op het hoogste niveau van complexiteit. Daarmee wil hij dergelijke ervaringen niet bagatelliseren - ze duiden juist op de 'verhevenheid van de biologie'.
Damasio is de eerste om toe te geven dat hij het aloude lichaam-geestprobleem nog niet heeft opgelost. Hoe de overgang van neurale patronen naar mentale voorstellingen plaatsvindt blijft nog steeds een raadsel - het raadsel van het ontstaan van geest en bewustzijn. Waarschijnlijk zal hier nooit het laatste woord over worden gesproken. Maar Damasio's gedachterijke boek maakt duidelijk dat de wetenschappelijke inbreng van de neurobiologie, gecombineerd met een scherpzinnige, door wijsgerig inzicht gevoede interpretatie van de onderzoeksgegevens, in de huidige discussie niet meer kan worden gemist.
Antonio Damasio: Het gelijk van Spinoza - vreugde, verdriet en het voelende brein. Vert. M.Stoltenkamp. Wereldbibliotheek, Amsterdam; ISBN 9028420029; 319 blz. 24,90 euro
Copyright: Dijkhuis, Hans