De vertaling van Ethica door Henri Krop wordt in 2003 door Michaël Zeeman in de Volkskrant gerecenseerd.
De kier van de scepsis
de Volkskrant, Boeken, 24 januari 2003 (pagina 27)
Door Michaël Zeeman
IN HOEVERRE ZOU je Spinoza's Ethica terecht als een Nederlandse klassieker kunnen betitelen?
Het boek werd in het Latijn geschreven en de auteur ervan was wat je in de huidige terminologie beslist een allochtoon zou moeten noemen: zijn ouders waren niet in Nederland geboren. De affaire die hem voor het eerst bij een breder publiek onder de aandacht bracht, de banvloek waarmee hij als 23-jarige uit de Portugees-Israëlitische gemeente in Amsterdam werd verstoten, is nog een slagje exotischer dan een hoofddoek of een sluier. Had hij nu geleefd, hij zou er goed aan hebben gedaan na te gaan of zijn verblijfsvergunning in orde was en of hij het diploma van zijn inburgeringscursus wel voortdurend bij de hand had.
Nochtans verschijnt zijn hoofdwerk, de Ethica, als deel in een reeks 'Nederlandse Klassieken', voornaam uitgegeven in een tweetalige editie, het korzelige Latijn van de 17de-eeuwse autodidact naast het even zorgvuldige als hedendaagse Nederlands van de Rotterdamse filosoof Henri Krop. Het is de eerste volledig nieuwe vertaling in bijna een eeuw: voor het Verzameld Werk dat twintig, vijfentwintig jaar geleden verscheen, werd nog gebruikgemaakt van de befaamde vertaling van Nico van Suchtelen, die uit 1915 stamt. Die werd toen weliswaar herzien en herspeld, maar Krop is weer helemaal van voren af aan begonnen.
Zijn vertaling verschijnt op een moment dat Spinoza juist stevig gehistoriseerd is, en daarmee is ze een voorlopig eindpunt in een proces dat Spinoza inderdaad geleidelijk aan Nederlandser heeft gemaakt. Op het eerste gezicht geeft zijn belangrijkste boek daar niet veel aanleiding toe. Over zijn andere belangrijke werk, het Theologisch-Politiek Tractaat, is veel gespeculeerd als het om de specifiek Nederlandse achtergrond ervan gaat: klinken er de ideologische en politiek-filosofische schermutselingen in door die de jonge Republiek bezighielden, werd het beïnvloed door de gedachten van de staatsman Johan de Witt of beïnvloedde het juist hem? Van de Ethica laat dat zich, gezien de abstracte aard van het boek, niet zeggen.
Toch is de belangstelling voor zijn werk de afgelopen tijd eerder biografisch en ideeënhistorisch geweest, dan zuiver filosofisch. Vier, vijf jaar geleden verschenen er, vlak na elkaar, twee grondige biografieën van hem, een van de Britse Margaret Gullan-Wuhr en een van de Amerikaan Steven Nadler. Die gaven hem en zijn werk, zoals dat biografieën betaamt, bovenal context, want een filosofenleven is gewoonlijk een saai leven, dat voornamelijk uit lezen en schrijven bestaat. En die context is Nederlands, hoeveel indringende studies er ook gedaan zijn naar de reikwijdte van zijn joodse opvoeding. Amsterdam, Voorburg, Den Haag: zo Hollands als de richtingenstrijd binnen het calvinisme.
Jonathan Israel heeft daar, twee jaar terug, nog een schepje bovenop gedaan door Spinoza de sleutelfiguur te maken van zijn Radical Enlightenment. Daarin verschijnt hij als de kopstem in een koor, maar worden zijn gedachten en opvattingen ingebed in een veelheid van gedachten en opvattingen. In zijn filosofie kristalliseert zich uit wat in bredere kringen in het Holland van zijn tijd gedacht werd. Israel maakt Spinoza deel van zijn geschiedenis, van de tijd en de plaats waar hij leefde - een Nederlandse klassieker, inderdaad.
Op grond van de Ethica zelf is dat nog lastig te verdedigen; hangt er in de boeken van die andere in het Latijn schrijvende Nederlandse filosoof van internationale allure, Erasmus, ten minste nog een sfeer van Hollandse nuchterheid, eenvoud, voorkeur voor het compromis en afkeer van gewichtigheid, de Ethica lijkt zich te hebben losgezongen van welke lokale invloeden dan ook. Dat maakt er de tijdloze verleidelijkheid van uit. Schoon denken, zuiver denken, ontdaan van iedere binding met de omgeving waarin dat denken tot stand kwam. Niet voor niets is de belangrijkste manifestatie van Spinoza's filosofie van de afgelopen anderhalve eeuw die geweest die door de dichters, de dichters van tachtig, werd gedragen.
Zoals je Ludwig Wittgensteins Tractatus - in zijn vorm immers rechtstreeks schatplichtig aan Spinoza - vruchtbaar kunt lezen als een streng gedicht, als een poëtica van het spreken, zo heeft ook de Ethica de aantrekkingskracht van een leerdicht. Hier maakt iemand korte metten met bijzaken en afleidingsmanoeuvres, hier wil iemand bij het begin beginnen. De vorm - op definities en axioma's volgen stellingen, die vervolgens bewezen worden; soms is er een commentaar op die procedure ingelast om een en ander te verduidelijken - bewerkstelligt tegelijkertijd een zekere opluchting en een jeugdig vertrouwen.
Die opluchting komt voort uit de stellige toon. Er wordt gekozen, en duidelijk ook, voor essentiële zaken: God, de aard van de geest en die van de hartstochten, de menselijke binding aan zijn hartstochten en zijn mogelijkheid tot vrijheid. Dat is rigoureus, zo rigoureus als alleen jonge genieën zichzelf toestaan te zijn. Stelligheid en voortvarendheid suggereren een helderheid, die vermoedelijk misleidend is, maar voor de duur van het betoog schitterend.
Daar zit bij Spinoza bovendien, net als in veel grote poëzie, een betoverende symbiose tussen die haast wiskundige helderheid en mystiek in. De vorm is open, helder en dus controleerbaar, de strekking heeft iets bezwerends. Maar dat dat zo is, wordt gemakkelijk over het hoofd gezien. 'Onder een idee versta ik een voorstelling van de geest, die hij vormt omdat hij een zaak is die denkt', schrijft Spinoza, en je moet van goeden huize komen om het lef te hebben er tegenin te gaan. 'Duur is een onbepaalde voortzetting van bestaan': het is zo helder, dat het bijna een tautologie lijkt, maar als dat, een stelling verder, leidt tot 'onder ''werkelijkheid'' en ''volmaaktheid'' versta ik hetzelfde' opent zich toch een kier, de kier van de scepsis over zoveel zelfvertrouwen. Want de zelfverzekerdheid waarmee dit alles gepaard gaat, is veeleer de zelfverzekerdheid van een dichter dan van een denker.
Er ligt als het ware nog een hele wereld achter het model. Wat we te zien krijgen toont zich als een atomaire structuur: dit zijn de stellingen, de bouwstenen van het weten. We kunnen door de vorm de procedure op de voet volgen. Maar dat die procedure een vooraf bekokstoofd plan kent, een idee, misschien zelfs wel een visioen, laat zich minder gemakkelijk vaststellen. Toch maakt juist de aanwezigheid daarvan de dwingende toon van het betoog uit. De auteur weet al wat 'werkelijkheid' en 'volmaaktheid' met elkaar te maken hebben, omdat hij zo weinig aarzelingen vertoont, zijn wij bereid hem voetstoots te vertrouwen.
Zou dat de reden zijn waarom Spinoza zo gemakkelijk in handen valt van schrijvers en vaag babbelende ouden van dagen die leeskringen vormen, geheim aandoende genootschappen die de filosofie nodig hebben om een wereldbeeld te legitimeren? Er zit, door die bezwerende toon, iets religieus aan Spinoza's denken. Hij mag dan te boek staan als een doorgewinterd atheïst, 'dien doornaaiden vinder ener alleringewikkeldste ongodisterij', zoals een bijna-tijdgenoot van hem schreef, zijn werk is doortrokken van een machtig godsbesef.
Dat is een vrijzinnig godsbesef, en geen kerkelijk of zelfs aan enigerlei religie gebonden geloof. Hij moet het goed doen bij de hedendaagse 'ietsisten', die figuren die wel geloven dat er 'iets' is al zouden ze bij God niet kunnen zeggen wat dat iets is. En misschien dat daar ook iets zichtbaar wordt van de tijd waarin hij schreef, een tijd van leerstellig gekissebis over de finesses van theologische interpretaties. Spinoza schept het schuim van dat debat en brengt iedere specifieke vorm van geloven terug tot wereldbeschouwing, tot een poging te begrijpen. Het gaat hem om het fundament van dat begrip.
Hoe Hollands, hoe Nederlands dat zou kunnen zijn, laat zich niet vaststellen. Wel is duidelijk dat dat mettertijd een geliefde manier is geworden om te ontsnappen aan het specifieke meningsverschil, doordat die aanpak algemene noties van kennen aanreikt zonder zich te bekommeren over de wijze waarop dat kennen zich manifesteert. Dat voorkomt gezeur. Sedert Spinoza's tijd heeft zijn werk bij vlagen grote invloed uitgeoefend, op het theologisch debat, op het filosofische en ten slotte ook in de literatuur. Het is dat spoor dat de Ethica trok waardoor het de status van een Nederlandse klassieker heeft gekregen.
Copyright: de Volkskrant
Spinoza: Ethica., Vertaald uit het Latijn door Henri Krop., Prometheus/Bert Bakker; 628 pagina's; € 41,95., ISBN 90 351 1796 4.