Nieuws voor hen die op zoek zijn naar een online versie van Spinoza's Ethica. Op Project Gutenberg is de tweede, herziene, versie uit 1928 van Nico van Suchtelen's vertaling uit 1915 gepubliceerd.
Deze vertaling is de afgelopen tachtig jaar in negen uitgaven verschenen, en er zijn in totaal zo'n 19.000 exemplaren van verkocht, aldus Piet Steenbakkers in Mededelingen vanwege het Spinozahuis 74, De Nederlandse Vertalingen van Spinoza's Ethica. Volgens hem heeft de strakke betoogtrant van Spinoza veel te lijden gehad van de ongebreidelde drift tot variëren van van Suchtelen.
Wie was dat, die van Suchtelen? Biograaf en kleindochter Esther Blom over haar grootvader: „Met zijn geschriften richtte hij zich op de komende generatie. Hij had vertrouwen in de jongeren, niet zoals wij het woord vertrouwen als een oubollig begrip kunnen zien, maar hij geloofde diep doorleefd in de mogelijkheden van de mens. Dat optimisme had niets met religie te maken, wel met zijn persoonlijke filosofie. Hij was enorm met Spinoza bezig, bij wie hij veel gevonden heeft. In zijn geschriften merk je dat hij een enorm scherp geweten had. [...] Ook vond ik een tekst waarin hij het christendom fel aanviel. Hij schrijft in ”Tat tvam asi” (”Dat zijt gij”), een aforistisch boek vol dagboekfragmenten dat de lezer een spiegel voorhoudt: „De twee fundamentele zwakheden van de mens zijn slaafsheid en heerszucht. Daaruit ontsprongen de twee verderfelijkste plagen der mensheid: godsdienst en politiek en hun niet meer te ontwarren mengvorm.” (uit Reformatorisch Dagblad, 23 februari 2000)
De gehele vertaling is via deze link te lezen.
Het eerste gedeelte van de inleiding volgt onder.
Baruch, later genaamd Benedictus de Spinoza (de Espinoza) werd den 24sten November 1632 te Amsterdam geboren. Zijn ouders behoorden beiden tot een naar Holland uitgeweken geslacht van Portugeesche Joden. Van zijn zevende jaar af werd hij opgevoed op de Talmoed-Thora-school, waar hij onderwezen werd in de Hebreeuwsche taal, schriftgeleerdheid en filosofie, alsook in het Spaansch; de laatste jaren onder leiding van den bekenden rabbijn Morteira.Zijn buitengewone scherpzinnigheid trok reeds vroeg de aandacht zijner leermeesters en deed hen groote verwachtingen omtrent hem koesteren, maar al spoedig bracht zij hem in botsing met het dogmatisch wetsgeloof. Het conflict werd steeds scherper, en ofschoon men den jongen geleerde herhaaldelijk, zoowel door bedreiging als door beloften (een jaargeld van duizend gulden dat hem werd aangeboden op voorwaarde dat hij zich althans uiterlijk aan de kerk zou onderwerpen, werd door hem van de hand gewezen) voor het Jodendom trachtte te behouden, verwekten zijn kritiek en verzet tenslotte zulk een ergernis dat hij den 27sten Juli 1656 plechtiglijk door den banvloek uit de Joodsche gemeenschap werd gestooten.
Een tijd lang was de uitgebannen Jood nu huisgenoot en leerling van den katholieken medicus Dr. Franciscus van den Enden, een hoogst bekwaam man doch berucht vrijgeest, die een gunstig bekende en druk bezochte Latijnsche school bestuurde. Spinoza, die tot dusver slechts de Joodsche wetenschappen beoefend had, werd door hem in het Latijn onderwezen en tevens grondig ingewijd in de filosofie van Descartes en de verschillende natuurwetenschappen.
Bij van den Enden, en ook onder de Collegianten (Doopsgezinden) wier vergaderingen hij herhaaldelijk bezocht, ontmoette hij zijn eerste vrienden en aanhangers; voor welken kleinen kring hij tusschen 1658 en 1660 de "Korte Verhandeling van God, de Mensch en deszelfs welstand" schreef, een werk dat als het eerste ontwerp der Ethica is te beschouwen. Het werd door de vrienden als handschrift voorgelezen en besproken (evenals later de brieven van den wijsgeer onder hen circuleerden) en verscheen eerst na zijn dood in druk.
In den laatsten tijd van zijn verblijf bij van den Enden, toen hij zijn leermeester bij diens onderwijs behulpzaam was, schreef hij waarschijnlijk ook het onvoltooid gebleven "Tractatus de Intellectus Emendatione" (Verhandeling over de verbetering des Verstands) waarin de schoone inleiding over de redenen die hem noopten zijn leven aan de wijsbegeerte te gaan wijden1. Het schijnt dat het gestook der teleurgestelde en verbitterde rabbijnen Spinoza aanleiding gaf Amsterdam te verlaten; misschien ook dreef hem behoefte aan minder drukke omgeving: in 1661 althans vestigde hij zich in Rijnsburg.
Hier schreef en publiceerde hij (1663) een ten behoeve van een leerling geschreven verhandeling over de beginselen der filosofie van Descartes (Principia philosophiae cartesianae) met een aanhangsel "Cogitata metaphysica" (Metaphysische overdenkingen). In 1663 verhuisde hij naar Voorburg, vandaar trok hij in 1669 naar Den Haag, waar hij tot zijn dood, den 21sten Februari 1677 bleef.
Ofschoon Spinoza's leven niet zóó eenzaam en teruggetrokken was als men vroeger meende--hij onderhield omgang, soms zeer drukken omgang, met tal van personen, waaronder verscheidene geleerde en aanzienlijke lieden, die het gezelschap van den diepzinnigen, maar bescheiden en beminnelijken denker gaarne zochten--bleef hij toch zeldzaam onafhankelijk van menschen en omstandigheden. Al was zijn leer volstrekt niet asketisch, in de praktijk stelde hij zich met uiterst weinig tevreden.
Zijn karig levensonderhoud verdiende hij met het slijpen van brilleglazen en lenzen, in welk ambacht hij, naar het oordeel van mannen als Christiaan Huygens, een groote bedrevenheid bezat. Een jaargeld, hem door een bewonderaar aangeboden, weigerde hij en eerst toen het hem als legaat werd vermaakt, aanvaardde hij er een klein gedeelte van. Ook een Fransch jaargeld wilde hij niet aannemen. Het professoraat te Heidelberg, hem in 1673 door den keurvorst Karl Ludwig van de Palts aangeboden, sloeg hij af. Alle hebzucht, ijdelheid en eerzucht waren hem vreemd. Maar ook alle valsche bescheidenheid.
Als hij zijn vrienden verzocht toch vooral zijn leer niet aan de groote klok te hangen en er in 1675, na een verwoede agitatie der geestelijkheid en der Cartesianen, van afzag de Ethica nog tijdens zijn leven te publiceeren, zoo was het geen bescheidenheid en nog minder vrees die hem daartoe bewogen. Door de publicatie in 1670 van zijn "Tractatus theologico-politicus" (Godgeleerd-staatkundig vertoog), een werk waarvan ieder wist, hoewel het anoniem verscheen, dat hìj de schrijver was en welks onvervaarde bijbelkritiek heel de godgeleerde wereld deed ontstellen en tegen hem in het harnas joeg, had hij getoond waar het noodig was de benepen laatdunkendheid der theologanten van dien tijd te durven tarten en met fijnste ironie te kunnen hoonen.
Maar liever dan strijd wilde hij rust. Hij was een dier zeer schaarschen onder de groote geesten, die in kalme zelfbewustheid, in het stil-trotsche besef van te arbeiden voor de eeuwigheid, terwille van zijn werkkracht afstand kon doen van elk door nuttelooze ijdelheid ingeblazen getwist. Zijn hoog-voorname gezindheid schuwde al het heftige, opzichtige en buitensporige.
En zoo ging zijn leven, na dien eersten stormachtigen tijd zijner uitbanning (die intusschen zijn eigen gemoedsrust minder verstoorde dan die zijner vijanden) effen en kalm voorbij in rustigen arbeid. En even rustig, onverward en onvervaard wachtte hij den dood, waarmede de tering hem jarenlang bedreigde.
Dadelijk na zijn dood had zijn huisheer, volgens Spinoza's eigen opdracht, den lessenaar die het handschrift der Ethica en der overige onuitgegeven werken bevatte, aan de vrienden in Amsterdam gezonden en reeds in het einde van hetzelfde jaar verschenen zij in het licht.
De kern van Spinoza's leer is in het kort aldus te formuleeren: Er is één "iets" dat op-zichzelf, uit eigen kracht, als "zijns-zelfs-oorzaak" bestaat. Dit is de Substantie, het zelfstandige, God. Deze substantie is eeuwig, en oneindig vele zijn haar attributen (kenmerken), ofschoon wij menschen daarvan slechts twee, het Denken en de Uitgebreidheid (Geest en Materie) kennen.
Alle bijzondere dingen, heel de verschijningswereld waarin wij leven, zijn "wijzigingen" (modi), dat wil zeggen eindige, tijdelijke en vergankelijke openbaringen van de eeuwige, oneindige godheid, waarin alles bestaat, op- en ondergaat. Zoo is onze geest een straal van Gods geest, ons lichaam een deel van Gods lichaam, en uit het redelijk bewustzijn, het klare en duidelijke begrip dezer eenheid, ontbloeit de geestelijke liefde tot God, die niets anders is dan de bewustwording van Godzelf in onzen eigen geest; en hierin ligt onze verlossing en gelukzaligheid.
Dit is de leer van den klaren denker en vromen mysticus die als godslasteraar uit de Joodsche kerkgemeenschap gebannen en door christelijke dominees als "grouwelijck atheist" werd aangeblaft.
Of Spinoza deze eenheid van God en Wereld werkelijk "overtuigend bewezen" heeft en of zijn zedeleer van zachtzinnige kracht en kalme berusting, van "wèl doen en blij zijn", werkelijk alléén uit zìjn systeem kan voortvloeien? Spinoza zelf leefde in het ongeschokt vertrouwen dat hìj in het bezit was der "ware wijsbegeerte"; maar al konden wìj in zijn werk misschien niet anders zien dan een eerlijke, of zelfs de eerlijkste poging om de waarheid te benaderen, dit behoeft toch onze bewondering en liefde niet te verkleinen.
Bij ons nog zóó ontoereikend denken is voorloopig nog niet wàt, maar hòe men denkt hoofdzaak. Men moet het werk van een wijsgeer beschouwen en genieten als het werk van een groot schilder; de "leer" bij den een is evenmin onverschillig als de "voorstelling" bij den ander; maar zij is evenmin hoofdzaak. De ontroering, het wezenlijke waardoor wij ons één voelen met den wil, de innerlijke bedoeling van den schepper, ontspruit uit het hòe, uit het meevoelen, het meeleven met die bewogenheid die in de scheppingsdaad zelf zich openbaart.
De ware wijsheid die een wijsgeer ons meedeelt is niet de positieve formule, het vaste systeem dat wij als een lesje kunnen napraten, maar geheel zijn wijze van denken en zijn, waarin zijn bijzondere virtuositeit van uiting ons dwingt onszelf te verplaatsen. Het kan zijn dat men deze wijze van denken en zijn volkomen "begrijpt", in zich opneemt, en toch tot gedeeltelijk of geheel andere formeele gevolgtrekkingen komt als de wijsgeer zelf. Het verstandelijk, kritisch oordeel over de "waarde" eener leer raakt daarom tot op zekere hoogte volstrekt niet aan de beteekenis van de in haar tot uiting gekomen "wijsheid".
Comments (3)
Ha, ik zie dat jullie hem gevonden hem. Hoe vergelijkt de Van Schuchtelen-vertaling met die van Dionijs Burger? Zijn jullie eventueel bereid de laatste ook via Project Gutenberg te verspreiden?
Door Branko Collin | 6 april 2005 17:48
Hoi, zover als ik weet zijn die twee vertalingen niet specifiek met elkaar vergeleken, wel met de oorspronkelijke tekst. Steenbakkers *) is van mening dat de Burger vertaling een van de meest consistente is.
*) Voor meer informatie over de nederlandse vertalingen van de Ethica zie "Mededelingen vanwege het Spinozahuis 74, De Nederlandse Vertalingen van Spinoza's Ethica, ISBN 90-5166-578-4", (online) te verkrijgen bij Vereniging Het Spinozahuis, http://www.spinozahuis.nl/.
Door Leon | 6 april 2005 22:01
Het schijnt dat op deze vertaling nog auteursrecht rust. Zie het jongste bericht daarover.
Door Leon | 7 juni 2005 17:33