«« Ik God, jij Godt
Begin
Strijd om Spinoza »»

Verlichting en existentiële rebellie

directe link naar dit bericht link naar de reacties rubriek: artikelen

'De naoorlogse waarden ‘Europa’, secularisme en multiculturele samenleving staan zwaar onder druk. Maar we schieten weinig op met een blind vertrouwen in de rede. Onredelijkheid valt niet te bestrijden of uit te roeien. Zij hoort bij de mens.' Van Bas Heijne, columnist en redacteur van NRC Handelsblad en schrijver, verschijnt binnenkort zijn essay ‘Onredelijkheid’. Uit NRC Handelsblad een voorpublicatie, waarin Heijne impliciet een lans breekt voor het verlichtingsideaal van Spinoza.

Omarm niet alleen het Verlichtingsideaal, maar leer ook omgaan met existentiële rebellie.

Sinds een tijdje verzamel ik berichten zoals dat over de jonge, blanke Zuid-Afrikaanse zanger Bok van Blerk. Die heeft, meldde de correspondent van de Volkskrant eerder dit jaar, een lied geschreven met de titel ‘De La Rey’. Gezongen wordt over Koos de la Rey, een Zuid-Afrikaanse generaal die tijdens de Tweede Boerenoorlog tegen de Engelsen vocht.

De bijbehorende videoclip laat ‘gewonde Boeren tegenover aanstormende Engelsen’ zien. Bok zingt: ‘De La Rey, De La Rey, sal jy die boere kom lei (De La Rey, De La Rey, kom en leid de Boeren). Wanneer Bok tijdens zijn concerten dit lied zingt, zwaaien jonge blanke fans met de oude Zuid-Afrikaanse vlag en zingen luidkeels het refrein mee.

Het nummer is controversieel, omdat het als meer gezien wordt dan een gezongen geschiedenisles. De een beschouwt het nummer als een schaamteloze oproep om de boeremag terug te krijgen, de ander schrijft opgelucht: Ek is bly iemand het sy bek oop gemaak.

Bok van Blerk zelf, geboren in 1979, vindt alle commotie schromelijk overdreven. Hij moet niets van apartheid hebben, maar is ook trots op zijn taal en cultuur. ‘Ik maak deel uit van dit regenboogland. Ik ben een van die kleuren, ik kom op voor wie ik ben.’

Een recent bericht van het ANP: „Een Britse middelbare school in Horsham, Sussex, heeft een 16-jarige scholiere verboden een zogenoemde ‘kuisheidsring’ aan haar vinger te dragen.

Ze had de keus: de ring af of van school gestuurd worden. Omdat Lydia Playfoot beide niet wilde, spande ze een proces aan tegen de school. Het meisje draagt de ring, met daarop een Bijbeltekst, sinds haar veertiende aan haar vinger. Ze wil daarmee kenbaar maken dat ze niet doet aan seks voor het huwelijk. ‘In de Bijbel staat dat je zuiver moet blijven en dit is mijn manier om mijn geloof uit te drukken’, aldus Playfoot.”

Het is niet moeilijk een map met zulke berichten te vullen. Maar als je die goed leest, laten ze iets onverwachts zien. Het Boerennationalisme van Bok van Blerk is gekwalificeerd op een manier die je niet meteen zou verwachten.

Bok is tegen apartheid, maar wil ook trots kunnen zijn op wat hij als zijn afkomst, zijn taal en cultuur ziet. Hij treedt graag op in plaatsen op het Zuid-Afrikaanse platteland als Krugersdorp en Lydensburg. Bok: Die mense is altyd zo gasvry en maak hulle huise vir jou oop. In zulke plaatsen voelt Bok van Blerk zich thuis. Dat hij een burger is in het nieuwe Zuid-Afrika van na de apartheid, de ‘regenboognatie’, staat kennelijk niet haaks op het verlangen onder zijn ‘eigen’ mensen te zijn: „Ik ben een van die kleuren, ik kom op voor wie ik ben.”

Iets soortgelijks is er aan de hand met de Engelse scholiere. Zij wil haar christelijke kuisheidsbelofte uitdragen, maar vooral om haar eigen persoonlijkheid zichtbaar te maken tussen anderen die deze overtuiging niet delen.

Nieuw is het zelfbewustzijn dat in deze uitspraken doorklinkt. Het is het zelfbewustzijn dat grenzen wil stellen, een persoonlijk terrein durft af te bakenen. Dat het ook een paradoxaal zelfbewustzijn is, maakt dat het zo veel verwarring en verontwaardiging veroorzaakt. Juist het feit dat je deel uitmaakt van een pluriforme samenleving (Boks ‘regenboog’), juist het besef dat je in een wereld leeft die niet meer uit één stuk bestaat, maar uit talloze groepen met een verschillende herkomst, geeft je het recht om je eigen, specifieke opvattingen erop na te houden, je eigen identiteit te huldigen – en je eigen groep te kiezen. Dat die identiteit in de ogen van anderen nationalistisch, racistisch, fundamentalistisch, homofoob of wat dan ook is, neem je op de koop toe; je accepteert immers dat anderen anders kunnen denken. Je bent bereid verantwoording af te leggen tegenover de heersende opinie, maar waar het je uiteindelijk om gaat, is dat jij mag denken wat je wilt denken, dat jij mag zijn wie je wilt zijn. Wat je vindt, hoeft niet langer universeel geaccepteerd te zijn. Je hebt recht op je eigen onredelijkheid.

Al die berichten, hoe verschillend ze ook zijn, zijn symptomen van een reactie tegen de verlichte, universalistische idealen van na de Tweede Wereldoorlog. De groepseigenheid die Bok van Blerk opeist, de cultuur en geschiedenis van de Zuid-Afrikaanse Boeren, staat haaks op de humanistische verwachting van een algemene verbroedering der mensheid. Nationalisme en groepspolarisatie moest je achter je laten om een werkelijk beschaafd en verlicht mens te kunnen worden. Vermenging en eenwording was een vorm van superieure beschaving. Wie zich verloor in het specifieke, zou immers nooit het universele kunnen aanvaarden.

Dat ideaal is ongemerkt vervaagd, zoals ieder ideaal van gemeenschappelijkheid en vermenging het afgelopen decennium vervaagd of verdwenen is – samen met de populariteit van het slotgezang van Beethovens Negende symfonie, de videoclips van Michael Jackson of oude reclamefilms van Coca-Cola, waarin we mensen van alle kleuren, soorten en maten in een glooiend landschap broederlijk hand in hand zien staan zingen. Vermenging geldt nu eerder als een dreiging, een aankondiging van verlies van eigenheid of erger: dominantie van de ander. Zoals Kwame Anthony Appiah zegt in zijn boek Kosmopolitisme: „Een geloof dat neerkijkt op de speciale band met familie en gemeenschap heeft misschien wel een verleden, maar geen toekomst.”

Hoe erg is het dat je je terugtrekt in de eigen kring? Hoe verkeerd of gevaarlijk is het dat Bok van Blerk zich het prettigst voelt te midden van ‘de eigen soort’? Hoe jammerlijk moet je het vinden dat de meeste Europeanen, naarmate het proces van eenwording vordert, hun eigen natie vooropstellen? Hebben mensen het recht om stug te geloven in wat in de ogen van anderen nietszeggend of evidente onzin is? En: hoe gekwetst mag je je tonen wanneer een ander iets wenst te besmeuren waar jij heilig in gelooft? Want dat is de andere kant van de medaille. De hervonden stelligheid van de ander dwingt je zelf tot onverzoenlijkheid. Vele verhitte discussies in de Nederlandse media over Europa, secularisme en de multiculturele samenleving – en er zijn maar weinig discussies die niet direct of indirect met een van deze drie hete hangijzers te maken hebben – zijn dan ook geen uitwisseling van argumenten, maar eerder een afbakenen van de eigen identiteit tegenover de ander.

In al die discussies spelen oude reflexen mee.

Voor wie nog onvoorwaardelijk in de naoorlogse idealen gelooft, lijkt het of de wereld in hoog tempo afglijdt naar een diepe duisternis. Behalve woede is er vooral verbaasd ongeloof. De idealen van de Verlichting – vrijheid, gelijkheid, rationaliteit – worden overal in diskrediet gebracht. Het dragende ideaal van de volledige autonomie van het individu wordt te grabbel gegooid door mensen die niet voor zichzelf ‘durven te denken’, die zich toch weer willen binden aan God, de natie en de eigen groep. De terugkeer van het geloof in het publieke domein, van nationalisme en groepsdwang kan alleen maar worden opgevat als teken van een gevaarlijk soort achterlijkheid, een in diepste wezen onredelijke manier van kijken naar de wereld. In zulke discussies raakt het geduld dan ook snel op.

Wie zich verzet tegen een verder verenigd Europa, wordt voor bang, boers en provinciaals uitgemaakt. Wie het recht op geloven opeist, wordt weggezet als een triest geval van irrationele verdwazing, meestal met gevaarlijke trekken. Wie het belang van een nationale of regionale identiteit onderstreept, wordt afgeschilderd als iemand die de uitdaging van de globalisering niet aankan en zich daarom maar terugtrekt in een zelf geknutseld bastion van heimwee en nostalgie naar een grotendeels verzonnen verleden. Niet dat het in al die discussies om twee, duidelijk te onderscheiden partijen gaat, de partij van het licht en de partij van de duisternis. Afhankelijk van waar men zich druk om maakt, willen de standpunten en loyaliteiten nogal eens wisselen. Veel fervente tegenstanders van een verder verenigd Europa zijn fel gekant tegen een terugkeer van de religie in het publieke domein, zeker wanneer het de islam betreft.

Ook de partij van de rede is niet altijd consequent. Veel aanhangers van een wereldbeeld dat zuiver naturalistisch is, van de overtuiging dat de mens in niets bovennatuurlijk is en dus aan dezelfde deterministische natuurwetten gehoorzaamt als al het andere in deze wereld, of het nu een amoebe is of een wolkenkrabber of doosje lucifers – fans van Daniel C. Dennett en Richard Dawkins –, verzetten zich niet alleen tegen een toenemende invloed van de religie op het openbare leven, maar ook tegen het idee van cultuurrelativisme. Dat wil zeggen dat er niet alleen een hiërarchie op het gebied van kennis bestaat – het is niet zomaar jouw mening tegenover de mijne, het gaat om wetenschappelijke bewijzen – maar ook sprake is van een hiërarchie in waarden. Ze hameren op het belang van zelf verkregen moreel besef en eigen verantwoordelijkheid, op de kracht en zelfredzaamheid van het individu, en keren zich af van de verzorgingsstaat en de politiek correcte neiging om alles en iedereen tot slachtoffer te verklaren.

Maar een materialistisch wereldbeeld à la Darwin en Dawkins lijkt in één opzicht mensen hun eigen verantwoordelijkheid juist af te nemen, aangezien de notie van een gegeven moraal, van een natuurlijk besef van goed en kwaad, door een biologische opvatting van de mens gerelativeerd wordt tot een absurde romantische notie. Bewonderaars van Dawkins zijn er doorgaans als de kippen bij om de morele afhankelijkheid van gelovigen, hun gebrek aan zelfstandig besef aan de kaak te stellen, maar over de consequenties van een zuiver darwinistisch, naturalistisch wereldbeeld hoor je ze zelden. Al te vaak negeren ze het impliciete relativisme van dat wereldbeeld, omdat de implicaties ervan ingaan tegen alles waar ze in willen geloven.

In Opinie & Debat van 14 januari 2006 legde Dawkins zelf de vinger op de zere plek, zonder dat hij het zelf echt leek te beseffen. Hij begon zijn argumentatie met een scène uit de comedy- klassieker Fawlty Towers, waarin de door John Cleese gespeelde manische hoteleigenaar Basil Fawlty zijn defecte auto eerst vermanend toespreekt en vervolgens begint te slaan met een tak. We lachen erom, schrijft Dawkins, want we zien dat het onredelijk en zinloos is om een auto te straffen omdat hij niet wil starten. Maar dan: „Waarom lachen we niet even hartelijk om een rechter die een misdadiger straft als we om Basil Fawlty lachen?” Want het gaat tenslotte om hetzelfde, het toedichten van verantwoordelijkheid waar die niet bestaat.

Dawkins: „Vergelding is als moreel beginsel onverenigbaar met een wetenschappelijke opvatting van het menselijke gedrag. [...] Waarom ventileren we zo’n diepgewortelde haat tegen kindermoordenaars of vandalen, terwijl we hen gewoon zouden moeten beschouwen als defecte eenheden die aan reparatie of vervanging toe zijn? Vermoedelijk omdat begrippen als schuld en verantwoordelijkheid, en eigenlijk dus goed en kwaad, door millennia darwinistische evolutie in onze hersenen zijn gegrift. De toerekening van schuld en verantwoordelijkheid is een aspect van de nuttige hypothese dat wij een bewustzijn hebben dat onze hersenen in staat stelt snel en correct te analyseren wat er gebeurt in de wereld waarin wij moeten leven. Mijn gevaarlijke gedachte is dat we dit alles uiteindelijk zullen ontgroeien en er zelfs om zullen leren lachen, net als we lachen om Basil Fawlty als hij zijn auto slaat. Maar die staat van verlichting zal ik zelf waarschijnlijk nooit bereiken.”

Een staat van verlichting – Dawkins verwijst ironisch naar de Boeddha, maar doet mij eerder denken aan Mozes die, nadat hij zijn volk naar het Beloofde Land heeft geleid, zich erbij neerlegt dat hij het zelf niet meer zal betreden.

Tegen die manier van denken keert zich de verlichtingskritiek. Die komt kort gezegd hierop neer: de mens is geen redelijk wezen. Hij kan redelijk zijn, en zeker moet zijn redelijkheid worden aangemoedigd, maar het is gevaarlijke onzin om te geloven dat een mens zich blijvend tot de rede kan bekeren. Ook wat in naam van de rede gedacht, gezegd en gedaan wordt, verdient een kritische blik, een gezonde dosis scepsis. De uitgangspunten van de Verlichting zijn prijzenswaardig, maar wanneer ze gepaard gaan met een maakbaarheidsgedachte, kunnen ook zij monsters baren, die in hun verschrikking niet onderdoen voor de monsters van de godsdienstwaan. Zulke kritiek keert zich tegen de blijmoedigheid van Dawkins, die er even monter als blindelings van uitgaat dat er een dag zal komen waarop de mens zijn zuivere waarheid zal omarmen, omdat die in zijn ogen nu eenmaal evident is – ook al bekent hij dat hij er zelf emotioneel nog niet tegen is opgewassen. Dat mensen er grote moeite mee hebben om misdadigers gelijk te stellen aan defecte auto’s, wordt door hem afgedaan als sentimentele onzin, iets waarvan ze zich maar het best kunnen bevrijden, hijzelf in de eerste plaats. Op een mooie dag zal dat gebeuren ook.

LK: Het is hier waar de volgende quote uit Spinoza's Ethica van pas komt. Want Spinoza geeft juist aan dat de emoties, de aandoeningen, van de mens een wezenlijk onderdeel zijn van zijn natuur. Het bestrijden van emoties is dan ook gedoemd te mislukken. Het enige dat kan is begrijpen waarom die emoties zich voordoen. Uit de Ethica, in de vertaling van Burger, pagina 172: „Ik denk er echter aldus over. Er gebeurt niets in de natuur, dat haar tot een gebrek kan gerekend worden; want de natuur is steeds dezelfde en overal één, en hare deugd is dezelfde als haar vermogen om te handelen, dat is de wetten en regels der natuur, volgens welke alles geschiedt en uit de eenen vorm in den anderen veranderd wordt, zijn overal en altijd dezelfde, en alzoo moet er ééne en dezelfde handelwijze zijn om de natuur van alle dingen te begrijpen, namelijk door de algemeene wetten en regels der natuur. Dus volgen de hartstogten van haat, toorn, nijd enz. op zichzelven beschouwd uit dezelfde noodzakelijkheid en deugd der natuur als de overige enkelvoudige dingen, en daarom erkennen zij bepaalde oorzaken, waardoor zij verstaan worden, en hebben zekere hoedanigheden, die onze kennis even waardig zijn als de hoedanigheden van elke andere zaak door wier beschouwing alleen wij ons vermaken.” Emoties moet je niet bestrijden, maar omarmen. Ze zijn een wezenlijk onderdeel van de mens, van de natuur.

Of niet – juist niet? Recht tegenover het nietsontziende geloof in de rede van Richard Dawkins en zijn aanhangers staat nog altijd de stug in zijn onredelijkheid volhardende mens van Fjodor Dostojevksi. Heel het oeuvre van de grote Russische schrijver kun je opvatten als een schrijnende kritiek op de notie dat de mens het helemaal alleen afkan, zolang hij maar vertrouwt op zijn verstand. Volgens Dostojevski zal de mens altijd tekortschieten tegenover zijn idealen, vooral wanneer die idealen stoelen op wetenschap en geloof in de vooruitgang.

De naamloze hoofdpersoon van de korte roman Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) is de mens als een defecte auto, of zeg maar gerust een total loss. Hij is de mens zoals we hem liever niet willen zien: overspannen, agressief, onberekenbaar, en onredelijk tot in het diepst van zijn wezen. Zijn geest draait overuren, voortdurend valt hij zichzelf in de rede. Teruggetrokken in zijn donkere hoekje, ver weg van wat hij ‘het levende leven’ noemt, bestookt hij de mensheid met zijn manische cultuurkritiek.

Hijzelf is op zijn veertigste de levende ontkenning van de idealen van de Verlichting, de ontkenning van álle idealen. „De mens wil graag iets creëren en wegen aanleggen, dat staat buiten kijf. Maar waarom is hij ook zo’n hartstochtelijk liefhebber van verwoesting en chaos?” Anders gezegd: ‘iets kapotmaken is soms ook erg prettig’.

De mens, stelt de ondergrondse man honend vast, zegt hartstochtelijk in iets te geloven, en doet even later precies het tegenovergestelde. De gedachte dat een mens vanzelf beter wordt wanneer hij verlichte theorieën en systemen gaat aanhangen, wordt door hem als absurd afgedaan. Maar „de mens is zo verslingerd aan systemen en aan abstracte gevolgtrekkingen dat hij bereid is de waarheid bewust te verdraaien, bereid is om ziende blind en horende doof te zijn, alleen om de juistheid van zijn logica aan te tonen”.

Beschaving maakt de mens niet minder menselijk, maar al te menselijk. Tegenwoordig verafschuwt hij weliswaar zinloos bloedvergieten, maar dat neemt niet weg dat het bloed nog altijd in stromen wordt vergoten.

Dat zei Dostojevski in 1864 – sommige lessen moeten steeds opnieuw worden geleerd. De nietsontziende monoloog van de ondergrondse man, de lange, neurotische aanklacht waarin hij korte metten maakt met de gedachte dat de mens zichzelf blijvend kan verlossen door de rede, is zo actueel dat het pijn doet. Daarom is het jammer, en ook veelzeggend, dat de pleitbezorgers van de radicale Verlichting, mensen als Dawkins, altijd in debat gaan met fervente gelovigen of met verblinde apologeten van de religie, en vrijwel nooit met ongelovigen die kanttekeningen plaatsen bij hun eigen aannamen over de grenzen van de radicale Verlichting – zeg maar met Dostojevksi.

De naïeve gedachte dat een mens van de ene dag op de andere zou kunnen leven volgens de rede en zich zou laten beperken door de onwankelbare wetten die de wetenschap heeft blootgelegd, wordt door de ondergrondse man honend terzijde geschoven. „En dat alles om de meest onbenullige reden, die niet eens het vermelden waard lijkt: en wel dat de mens altijd en overal, wat voor iemand hij ook was, heeft willen doen waar hij zin in had, en helemaal niet wat het verstand en zijn belang hem voorschreven; je kunt ook wel eens zin hebben in iets wat tegen je eigen belang indruist, en soms moet je dat beslist doen.”

Waarom zou twee maal twee niet vijf kunnen zijn?

In The God Delusion (2006) legt Dawkins de fundamentele onredelijkheid van religie bloot. Daarbij lijkt hij religie vooral te zien als een soort virus, iets wat gezonde mensen, vooral onschuldige kinderen, van buitenaf bedreigt. Dawkins schetst een beeld van individuen die gegijzeld worden door de georganiseerde godsdienst. Voor hem zijn het vooral anderen, de machthebbers, de priesters, moellahs, dominees die mensen dwingen te accepteren dat twee plus twee vijf is.

Zijn grootste schrikbeeld is het kind dat door zijn ouders en priesters met religieuze nonsens wordt geïndoctrineerd. Religie is voor hem niet in de eerste plaats een product van typisch menselijke onredelijkheid, het is de religie die mensen tot verdwaasde, onredelijke wezens maakt. Wanneer mensen besluiten dat twee maal twee vijf is, is dat in zijn ogen altijd een gevolg van onwetendheid of indoctrinatie en nooit van het soort zelfbewuste, onredelijke existentiële rebellie dat Dostojevski zo goed heeft beschreven. Voor die menselijke neiging heeft Dawkins niet zozeer geen begrip, hij kan zich die domweg niet voorstellen. Misschien moet je ook geen wetenschapper zijn om die neiging te begrijpen, maar romanschrijver.

Volgens Dawkins kan de hang naar metafysica van de mens wetenschappelijk worden verklaard. De mens is uitgerust met een permanente misvatting over de aard van zijn relatie met de wereld, omdat hij de waarheid emotioneel niet aankan; het zou hem eenvoudig te nietig maken. Hij is, met andere woorden, voorgeprogrammeerd voor een kleine wereld, ongeveer zo klein als Plato’s grot. Onze blik op de wereld is een biologisch leugentje om bestwil.

Dawkins gaat ervan uit dat de hardnekkige noties die hij bij zichzelf aantreft over goed en kwaad, over schuld en verantwoordelijkheid, bij de voorgeïnstalleerde software in zijn hoofd behoren. Critici van het verlichtingsdenken geloven niet dat zulke onredelijke noties ooit zullen verdwijnen. Een schrijver als Dostojevski ziet ze zelfs als noodzakelijk om te kunnen leven.

Zoals het debat nu gevoerd wordt, is er sprake van een valse tegenstelling: de rationele verdedigers van de idealen van de Verlichting zien zich omringd door oprukkende onredelijkheid en verdwazing. Maar gaat er niet om of de idealen van de Verlichting goed en prijzenswaardig zijn. Het gaat erom of ze haalbaar zijn. Onredelijkheid valt niet te bestrijden of uit te roeien – die notie is op zichzelf irrationeel. Het heeft geen zin om Bok van Blerk of Lydia Playfoot voor gevaarlijk of achterlijk uit te maken. Het gaat erom een zinvolle houding te vinden in onze omgang met een wereld waarin onze diepste overtuigingen voortdurend weersproken zullen worden.

Dit is een sterk bekorte versie van een hoofdstuk uit het essay ‘Onredelijkheid’, dat volgende week donderdag verschijnt. Over twee weken hervat Heijne zijn vaste column in Opinie & Debat.

Plaats een reactie


Reacties

Aanbevolen

Powered by
Movable Type 4.1