«« ‘Het verleden is je uitzicht’
Begin
Spinoza's grafmonument gebruikt als parkeerplaats »»

Verlichting en de 21ste eeuw

directe link naar dit bericht link naar de reacties rubriek: artikelen

Job Cohen houdt 24 september 2004 een rede tijdens de plenaire sessie van het ISHSS symposium over Democratie, Culturele Diversiteit en Internationaal Onderwijs. Hij gaat in op de betekenis van de ideeën van de verlichting en met name Spinoza. Specifiek noemt hij de invloed van het idee dat er geen "door God beschikte sociale orde" is.

De idealen van onze ‘moderne politieke cultuur’ zijn: democratie, rechtsstaat, vrijheid, tolerantie, emancipatie (bijvoorbeeld van de vrouw, van homoseksuelen), de rechten van het individu, de scheiding van kerk en staat, “the search for happiness” en niet te vergeten voor de fundamentele gelijkheid van alle individuen ongeacht hun ras, religie, levensovertuiging, geslacht, seksuele voorkeur – “of welke grond dan ook” 1. “Moderne politieke cultuur” staat ook voor een bepaalde manier van politiek bedrijven: pragmatisch, rationeel, toekomst - en resultaat gericht, open en transparant, gebaseerd op objectieve en controleerbare feiten en omstandigheden.

Het is voor ons zo vanzelfsprekend, dat we vergeten dat al die zaken die ik zojuist noemde ooit zijn ontstaan als nieuwe ideeën. Veel van deze ideeën werden in de 17e eeuw voor het eerst gearticuleerd door mannen als Descartes, Spinoza, Pierre Bayle, John Locke. Ze werden door tijdgenoten niet als vanzelfsprekend, maar als uiterst radicaal en gevaarlijk beschouwd. Velen zagen hen aan voor vernietigers van de religie en van de fundamenten van de burgerlijke samenleving (=civil society). Als zodanig werden deze mannen en hun ideeën in heel Europa, ook hier in Nederland, te vuur en te zwaard bestreden.

Met reden, want met het wapen van de Rede in de hand, onderwierpen ze alle maatschappelijke, wereldlijke en kerkelijke autoriteiten en instituties aan een kritisch onderzoek, stelden alles ter discussie en verwierpen alle denkbeelden en tradities uit het verleden. Een exponent hiervan was de in Frankrijk geboren Pierre Bayle (1646-1706) die een groot deel van zijn leven in Rotterdam heeft gewoond. Met zijn “Dictionnaire Historique et Critique” (1697) schiep hij een naslagwerk van heterodoxe ideeën, zonder weerga in zijn tijd 2. Maar vooral aan Baruch Spinoza (1632-1677), een Portugese Jood uit Amsterdam, die door zijn eigen joodse gemeente in de ban was gedaan, werd een duivelse invloed toegedacht 3.

Spinoza

Spinoza’s ideeën te vinden in zijn Tractatus Theologico-Politicus” (1670) en zijn “Ethica” (1675) omvatten onder meer: de ontkenning van de Schepping, de ontkenning van het bestaan van de Hel, geesten, demonen en de Duivel, de ontkenning van een God die zich om zijn Schepping bekommert, de ontkenning van een onsterfelijke ziel (de ziel ging volgens Spinoza tegelijk met het lichaam dood), de ontkenning van het principe van de vrije wil (alles wat gebeurt, gebeurt noodzakelijkerwijs), géén door God geschapen orde die zich in een bepaalde richting ontwikkelde, goed en slecht geen morele categorieën, maar relatieve begrippen waarbij het doorslaggevende criterium was of iets de maatschappij of het individu ten goede kwam, en geluk te vinden in deze wereld en niet in het hiernamaals.

Spinoza’s ideeën klinken ons die leven aan het begin van de 21ste eeuw allemaal zeer bekend in de oren en zullen bij velen van u op instemming kunnen rekenen. In de 17e eeuw waren ze echter uiterst radicaal en in strijd met het Jodendom, alle richtingen van het christendom, Descartes en de gehele westerse filosofie sinds het einde van de antieke oudheid.

Spinoza’s ideeën waren niet allemaal nieuw. Hij was wel de eerste die eeuwenoude denkbeelden uit de antieke oudheid, van verschillende soorten atheïsten en vrijdenkers, in een coherent filosofisch systeem onderbracht. Daarmee creëerde hij een fundamentele nieuwe kijk op de mens, God en de wereld 4. Atheïsten, vrijdenkers, libertijnen, criticasters, zoekers naar waarheid, wetenschappers, reizigers, mensen van allerlei pluimage die ontevreden waren met de bestaande maatschappelijke ordening, vonden in Spinoza een bron van inspiratie.

De idee dat er geen “door God beschikte sociale orde was” zou van grote invloed zijn. Het plaveide de weg voor veranderingen en de ontwikkeling van alternatieven voor zaken als de monarchie, de adel, de rol van de kerken, de hiërarchische maatschappelijke verhoudingen, de verhouding tussen de seksen en de bestaande eigendomsverhoudingen.

Van grote invloed waren ook Spinoza’s politieke ideeën zoals die in zijn “Tractatus Theologico-Politicus” (1670) en “Tractatus Politicus” (1677) werden verwoord. Spinoza was een grote voorstander van een democratie, waarin de participatie van een zo groot mogelijk aantal burgers is gegarandeerd en waarin de bestuurders periodiek worden gekozen. Het Amsterdam van zijn tijd was voor Spinoza de plaats die zijn republikeinse ideaal het meeste benaderde. Aan zijn idee van democratie koppelde hij die van de natuurlijke gelijkheid van eenieder en de idee van de individuele vrijheid. Zijn vrijheidsbegrip hield onder meer in dat een individu gevrijwaard moest worden van de inmenging van de religie en van religieuze autoriteiten.

Heel belangrijk in zijn vrijheidsbegrip was ook de vrijheid om ongecensureerd toegang te hebben tot informatie en de vrijheid om te denken, te spreken en te publiceren wat men wilde – ook als dit in strijd was met de gangbare meningen van kerk, staat en wetenschap. Een zo vergaande vrijheid van meningsvorming en meningsuiting, en de daaruit voortvloeiende tolerantie voor andersdenkenden, ging alle filosofen van zijn tijd, inclusief Locke, te ver 5. Het Internet als platform voor het uiten van allerhande ideeën en met zijn pretentie van “access for all” was toen nog heel, heel ver weg.

Verspreiding en receptie van de Vroege Verlichting in Europa – ontstaan van onze op vrijheid gebaseerde cultuur.

Van een afstand van eeuwen is te zien hoe groot de impact is geweest van Spinoza op het Europese denken. Door denkers uit de 17e en 18e eeuw die zich door hem lieten beïnvloeden, zelfs als de meeste filosofen niet zo ver wilden gaan als hij, groeide in heel Europa de steun voor zijn ideeën. Deze ideeën zouden de kern vormen van wat de Vroege Verlichting (Early Enlightment) is gaan heten.

In feite werd toen al, in de 17e eeuw, de kiem gelegd voor onze op vrijheid gebaseerde, individualistische, seculiere cultuur. Een vrijheid die zich richt op een steeds verder gaande emancipatie van het individu weg van de staat, dorp of gemeenschap en van

maatschappelijke instituties als het gezin, kerk en religie. De ideeën waarop deze cultuur is gestoeld moesten echter tot het einde van 18e, en vooral de 19e en 20ste eeuw wachten om in praktijk te worden gebracht. De Amerikaanse Vrijheidsstrijd, de Franse Revolutie, de strijd om het kiesrecht in Engeland, en dan voor Nederland de vestiging van de constitutionele monarchie, liberale grondwet, vrijheid van godsdienst, de schoolstrijd, algemeen kiesrecht en recenter de jaren ’60 – het zijn allemaal voorbeelden van ontwikkelingen die op den duur geleid hebben tot de vestiging van de parlementaire democratie, de scheiding van kerk en staat, de rechtsstaat, de individuele vrijheid, de onderlinge gelijkheid van het individu en de erkenning van individuele mensenrechten zoals we die kennen in de landen van de Westerse wereld.

Voor het zover was, heeft er heel wat water door de Rijn gevloeid. Het stond zeker niet bij voorbaat vast dat deze ideeën in Europa de overhand zouden krijgen.

Integendeel. Omdat ze tegen de gevestigde orde waren en als radicaal en gevaarlijk werden bestempeld, werden ze in aanvang in verschillende landen van Europa op alle mogelijke –ook gewelddadige en tirannieke - manieren gecensureerd en bestreden. Vooral de geestelijkheid en het gewone volk liepen te hoop tegen deze ideeën. Dat het gewone volk tegen was is te begrijpen, omdat men in genoemde ideeën een bedreiging zag van hun geborgenheid in het idee van een hemelse vader, van hun voorouders, van hun gemeenschap, hun geloofsgenoten, hun natie, hun eigen grondgebied.

De verspreiding van de ideeën van de filosofen van de Vroege Verlichting over Europa verliep dan ook langzaam, met vallen en opstaan en gefragmenteerd. Bovendien namen niet alle Europese landen, op hetzelfde moment en in gelijke mate alle verlichte ideeën over. Dit proces van langzame en gefragmenteerde receptie wordt door Professor Jonathan Israel meeslepend beschreven in zijn boek “Radical Enlightment –Philosophy and the making of modernity 1650-1750”. Israel benadrukt in zijn boek en in zijn lezing van vandaag de cruciale rol die de Nederlandse Republiek en steden zoals Amsterdam, Leiden, Utrecht, Den Haag, Groningen daarin speelden – ook al was ook dáár de receptie niet algemeen. De Republiek groeide uit tot een van de centra van de Vroege Verlichting. Andere centra waren steden in Frankrijk, Engeland, Italië en Duitsland 6.

De langzame receptie van de ideeën van de Vroege Verlichting in de landen van Europa, houdt een aantal lessen in voor alle moderne apologeten van het Westerse gedachtegoed. De eerste les is dat ideeën tijd nodig hebben om geaccepteerd te raken. Behalve tijd hebben ze ook steun nodig van mensen die zich daarvoor inzetten: wetenschappers, schrijvers, machthebbers en politieke autoriteiten. Bovendien moeten de maatschappelijke omstandigheden ernaar zijn. In onze Europese geschiedenis heeft het niettemin honderden jaren geduurd voordat ideeën over de vrijheid van het individu en democratisch bestuur uitgekristalliseerd en algemeen raakten. Zelfs in Nederland –bakermat van de Vroege Verlichting- is lange tijd, te weten tot na de Tweede Wereldoorlog, een brede weerstand tegen de verlichtingsdenkbeelden geweest. Waarom zouden we aannemen dat de ontwikkelingen ergens anders sneller zouden verlopen? Zeker waar die opvattingen niet natuurlijkerwijze uit de ontwikkeling van die samenleving en cultuur voortvloeien, maar men er van buiten af mee geconfronteerd is.

De tweede les is dat zelfs als een meerderheid van de mensen een idee accepteert, het nog niet betekent dat iedereen dat doet. Ideeën zijn nooit vanzelfsprekend. Omdat zelfs goede ideeën omstreden zijn, zullen ze– en dat is les drie - altijd door de tegenstanders ervan worden bestreden (die op hun beurt van zichzelf overtuigd zijn dat ze de betere ideeën hebben). Les vier is dat als we onze ideeën willen laten prevaleren, dat we daarvoor zullen moeten blijven strijden. Dat was in de 17e eeuw niet anders dan nu.

Jaren dertig: frontale aanval op vrijheid, democratie en (rechten van) het individu

Dat de op vrijheid gebaseerde denkbeelden van de Verlichting de overhand zouden krijgen in het Westen, stond dus bij voorbaat helemaal niet vast. En ook vandaag de dag kunnen we niet stellen dat deze denkbeelden eens en voor altijd zullen prevaleren. Het politieke systeem waarin we leven, de seculiere cultuur waarin we ons bewegen, kunnen slechts worden gezien, zoals de historicus Mark Mazower zegt, als één van de mogelijke resultaten van de worstelingen en onzekerheden van de mensen die voor ons leefden 7. Met andere woorden: een ander resultaat was ook mogelijk geweest – en blijft dus gelet op de aard van de mensen in principe mogelijk. Het is vaak niet meer dan een kwestie van aantrekkelijkheid.

Een voorbeeld uit het verleden van een alternatieve werkelijkheid, een die zeer goed mogelijk had kunnen prevaleren, levert ons de opkomst van nazi-Duitsland in de jaren 30 van de vorige eeuw. Als we naar het Europa van het interbellum kijken, de tijd tussen de twee wereldoorlogen, dan zien we dat de liberale democratie (naar Anglo-Saksisch model) slechts gold als een van de drie mogelijke modellen voor de vestiging van een rechtvaardige maatschappij. De andere twee modellen waren: het fascisme, zoals dat zich ontwikkelde in Italië en Duitsland en het communisme zoals dat zich in de Sovjet Unie had gevestigd. In de jaren ’30 was er zelfs ronduit sprake van een crisis van de democratie. Daarvoor waren verschillende oorzaken. De democratie was in vele landen van Europa een novum en had in de jaren ’30 weinig authentieke verdedigers. Jonge mensen vonden democratie zelfs in meerderheid uitgesproken onaantrekkelijk 8.

Rechts en links keerden zich om verschillende redenen tegen de parlementaire democratie. Voor “rechts” stond democratie symbool voor traagheid, inefficiëntie, materialisme, verdeeldheid, en doorgeslagen individualisme. Leden van de nieuwe maatschappelijke elite zoals managers, technocraten, aanhangers van “social engineering” die wetenschappelijke, apolitieke oplossingen eisten voor maatschappelijke problemen konden geen geduld opbrengen voor het democratische proces. Voor “links” was het probleem dat de democratie bleef steken in het formuleren van formele, constitutionele rechten, maar niets deed aan het realiseren van sociale en economische rechtvaardigheid, bijvoorbeeld op de gebieden van werk en inkomen, gezondheid, wonen en onderwijs. Dit werd breed gezien als een ontkenning van maatschappelijke verantwoordelijkheid. De conservatieven op hun beurt zagen in democratie een te grote invloed van de massa, een conflict met orde en gezag, en te weinig gemeenschapszin 9.

Zo werd de democratie in de jaren dertig van de vorige eeuw zelf het probleem. Het leidde in verschillende landen van Europa tot de roep om een “sterke man” die bereid zou zijn om de dingen te doen die het volk wilde, zonder onderworpen te zijn aan de pressie van economische belangen of aan de wil van een meerderheid in het parlement. Miljoenen mensen waren bereid hun individuele vrijheid hiervoor op te geven 10. Heel Europa zocht en vond andere, autoritaire vormen van politieke orde, die zoals Mazower schrijft “niet vreemder aan de eigen tradities waren en niet minder efficiënt waren voor de organisatie van de maatschappij, de industrie en technologie” 11. Nazi-Duitsland was volgens Mazower slechts de meest extreme en radicale onder deze autoritaire regimes.

Aan de macht gekomen via democratische verkiezingen stelde het zich vervolgens tot doel om de democratie, het liberalisme en het parlementaire systeem te vernietigen. Een frontale aanval op de denkbeelden van de liberale, tolerante, Verlichting volgde. Tegenover het idee van de natuurlijke gelijkheid van eenieder, stelden de nazi’s het ideaal van de raciale welvaartstaat met een hegemonie voor het Arische Duitse ras. Tegenover de rechtsstaat, de idee dat de ideologie van de partij boven het recht en de wet staat. Tegenover de rechten van het individu, plaatsten zij de Volksgemeenschap. Men schafte het onderscheid tussen privé en publiek domein af, en stelde daar de totale aanspraken van de staat tegen het individu tegenover. Tegenover de idee dat een staat zijn inwoners niet moet bloot stellen aan vervolging en oorlog, stelden de nazi’s de principes van terreur tegen de eigen bevolking en de continue oorlog om het doel van de raciale welvaartstaat te bereiken.

Miljoenen mensen, niet alleen in Duitsland maar in heel Europa, conformeerden zich aan het systeem in nazi-Duitsland. Of meer dan dat: deden er met hart en ziel aan mee omdat het nazisysteem aantrekkingskracht op hen uitoefende– dat is de waarheid, hoe onaangenaam wij die ook vinden, en een les om in gedachten te houden. Als nazi-Duitsland de oorlog had gewonnen, dan hadden we in een Europa geleefd geregeerd volgens de zojuist beschreven denkbeelden. Alleen een wereldoorlog met meer dan 40 miljoen doden, waarvan 20 miljoen burgers en daarvan 6 miljoen Joden heeft dit “mogelijk resultaat van de geschiedenis” kunnen voorkomen.

Ook hier zijn vele lessen voor onze tijd te trekken. Ik noem slechts de volgende. De eerste les is dat vrijheid en democratie en de daarmee samenhangende waarden meer moeten zijn dan een juridische of papieren exercitie. Een democratie moet concrete (politieke) resultaten boeken, anders verliest ze legitimiteit. Aan het recht op een woning of op werk heeft niemand wat als er geen woningen worden gebouwd, of als er geen werk meer is. Eigen verantwoordelijkheid stelt niets voor als er niets te kiezen valt.

De tweede les is dat ieder op individuele vrijheid gebaseerd systeem op de schaduwkanten van de vrijheid bedacht moet zijn. Die schaduwkanten zijn, zoals E.W. Hofstee bij zijn afscheidscollege in 1980 zei, het verlies aan sociale, maatschappelijke en culturele structuren en verbanden waarin een individu geluk, koestering, zorg, geborgenheid en vriendschap kan vinden 12. Hij sprak van hyperindividualisme, ik noemde dit eerder Vervreemding (Cleveringa).

Lange tijd kan voor het individu en de maatschappij de winst die met vrijheid gepaard gaat groter zijn dan het gevoelde verlies aan geborgenheid. Op het moment dat het in het tegendeel verkeert en het verlies aan geborgenheid en sociale cohesie zwaarder wegen dan de winst aan vrijheid, kan dat tot grote spanningen leiden. Politieke en religieuze bewegingen die herstel van de geborgenheid beloven, kunnen dan een grote aantrekkingskracht uitoefenen. Zelfs als dat gepaard gaat met de uitsluiting van anderen die niet tot de eigen groep behoren. Maar dat een systeem van ongelijke behandeling en uitsluiting niet werkt en in zijn uiterste consequentie doorgevoerd tot vervolging en moord leidt – ook dat is een (derde) les van de opkomst en ondergang van nazi-Duitsland.

Huidige tijd: de vrijheid opnieuw uitgedaagd

In onze eigen tijd en na het einde van de Koude Oorlog komt de dreiging voor de moderne, op vrijheid gebaseerde, seculiere, politieke cultuur van het Westen niet meer van totalitaire regimes. Voor velen in het Westen komt de dreiging nu van religieus fundamentalisme. Religieuze fundamentalistische groeperingen, die de moderniteit afwijzen, zouden erop uit zijn om een geheel andere samenleving te grondvesten. Een samenleving waarin gevreesd moet worden voor het verlies van gelijke rechten voor vrouwen en homoseksuelen, de scheiding van kerk en staat niet meer geldt, democratie niet de staatsvorm is en de religie vele aspecten van het leven bepaalt. Het zijn echter niet alleen de verschillende religieuze fundamentalisten die de vrijheid uitdagen. De uitdaging komt ook van binnenuit, kent verschillende oorzaken en uit zich, hier in Nederland, in een breed gevoel van onbehagen. We zouden deze uitdaging van binnenuit kunnen kenschetsen als de omgang met de schaduwkanten van een op individuele vrijheid gebaseerde maatschappelijke ordening.

Beide uitdagingen aan de vrijheid hebben met elkaar gemeen dat ze de fundamentele vraag raken hoe de vrijheid van het individu en de gebondenheid aan de gemeenschap zich tot elkaar verhouden. Het is evident dat het antwoord dat hierop wordt gegeven hemelsbreed kan verschillen. Laten we deze twee uitdagingen aan de moderne, politieke cultuur van het Westen eens nader onder de loep nemen.

Religieus fundamentalisme: de dreiging van de Islam?

Hoewel alle wereldreligies fundamentalistische stromingen kennen die flink gewelddadig kunnen zijn 13, is het sinds 11 september 2001 vooral de dreiging van de fundamentalistische Islam die in het Westen wordt gevreesd, maar vermoedelijk nog veel meer door mensen in het Midden Oosten, Azië en Afrika zelf.

Het is onmiskenbaar dat er een fundamentalistische, stroming is binnen de Islam die Spinoza’s Verlichtingswaarden afwijst. Dat is overigens niet nieuw. Het Iran van Khomeyni, Osama bin Laden en Al Qaida, de Taliban in Afghanistan, zijn daarvan recente voorbeelden. Professor Bernard Lewis zegt echter in zijn boek “The crisis of Islam”: “De meeste moslims zijn geen fundamentalisten en de meeste fundamentalisten zijn geen terroristen, maar wel zijn de meeste terroristen tegenwoordig moslim” 14.

Een deel daarvan pleegt radicale terreuraanslagen tegen het Westen, gematigde Moslimlanden en Israel. Zoveel kunnen we wel opmaken uit terreurdaden als de aanslag van 11 september 2001 op de Twin Towers in New York en het Pentagon in Washington, de aanslag van november 2002 op een discotheek in Bali, de bomaanslag van mei 2003 in het commerciële centrum van Casablanca, de recente aanslag op het Marriot Hotel in Jakarta– allen het werk van radicale, fundamentalistische, moslim terreurgroeperingen. Wij keuren deze aanslagen, terecht, af. Niet voor niets wordt er een wereldwijde oorlog tegen terreur gevoerd.

Deze terreurdaden moeten ons niet verleiden tot wat de Australische hoogleraar Amin Saikal de drie basis reacties van het Westen op de Islam 15 noemt, namelijk “de Islam is een achterlijke religie”, “het Westen is superieur aan de Islam” of “the Islam is a religion which breeds terrorism”. Dit soort reacties maken het niet beter, maar alleen maar erger. Allereerst is het een feit dat een veel groter deel van de moslims in de wereld natuurlijk niet bezig is met een oorlog tegen het Westen. Ten tweede, ook moslimlanden zijn alle verwikkeld in ene moderniseringsproces Wereldwijd vindt bij moslims dan ook een hernieuwde oriëntatie plaats over de vraag wat het vandaag betekent om moslim te zijn. Het is een vraag die men zich stelt in moslimlanden als Indonesië, Saoedi Arabie, Algerije, Egypte, Turkije etc. Het is een vraag die des temeer klemt voor moslims die leven in een hen omringende seculiere Westerse samenleving zoals de USA, Frankrijk, Groot Brittanie of Nederland. Zij ondervinden enerzijds de aantrekkingskracht van de Westerse levenswijze en anderzijds die van een op de Islam gebaseerde levenswijze. Daar zit een spanning in, die tot verschillende uitkomsten kan leiden.

De aantrekkingskracht die uitgaat van de ideeën van onze moderne, politieke cultuur is enorm, en bepaald niet ons exclusieve eigendom. Honderden miljoenen mensen over de hele wereld hangen de Westerse ideeën aan. Ook moslims die vrijzinnig in hun geloof staan. Die ideeën ontlenen hun aantrekkingskracht aan de belofte van vrijheid om het leven naar eigen inzicht in te richten en meer specifiek aan wat Michael Ignatieff noemde “the right to chose, and specifically the right to leave, when choice is denied” 16.

Maar ook hier doet een aantal zaken afbreuk aan de aantrekkingskracht van de Verlichtingswaarden en denkbeelden:

  • het gevaar dat het Westen, de waarden die het symboliseert, en de oplossingen die het biedt, slechts een papieren realiteit vertegenwoordigt met andere woorden niet l levert wat ze beloven en geen oplossingen bieden voor de dagelijks noden en politieke problemen
  • de vrees voor het verlies aan geborgenheid, saamhorigheid en sociale verbanden (gezin, familie, religie) in samenlevingen en gemeenschappen waarin de verhoudingen tussen individu en gemeenschap anders liggen dan in het geïndividualiseerde Westen
  • de breed gepercipieerde minachting van westerlingen voor de Islam in samenlevingen en gemeenschappen waarin de Islam alle aspecten van het dagelijkse leven doordrenkt.

Dit alles kan ertoe leiden en leidt ertoe dat moslims zich van de Westerse waarden afkeren en zich tot traditionele vormen van de Islam wenden om oplossingen te vinden die meer aansluiten op de eigen noden en problemen.

De schaduwkanten van de vrijheid: een gemeenschap van vreemden

Het zoeken naar een nieuw evenwicht tussen vrijheid en gebondenheid, individu en gemeenschap is niet het exclusieve streven van moslims of van andere religieuze groeperingen. Ook de seculiere Westerse samenlevingen worden hiermee geconfronteerd. Hofstee zei bij zijn afscheidscollege in 1980, dat de veelzeggende titel droeg: “Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid”, iets wat vandaag de dag alleen maar aan betekenis heeft gewonnen, namelijk: de Westerse mens is eenzaam geworden 17.

Prof. Hofstee pleitte destijds, als tegenwicht voor doorgeschoten individualisme, voor de ontwikkeling van samenlevingsvormen waarin de mens zich opnieuw geborgen, gesterkt en gesteund kan voelen en waarbinnen hij zich verplicht voelt om het welgaan van zijn groepsgenoten te bevorderen, ook en zelfs als dat offers vraagt en ten koste gaat van de eigen zelfontplooiing 18. Hoe dit te realiseren vond hij veel moeilijker te beantwoorden. De klassieke ideologieën die voortkwamen uit de Verlichting (het socialisme en het liberalisme voorop), waren immers meer gepreoccupeerd met het verwerven van vrijheid voor het individu, dan met de vraag hoe een samenleving van vrije en diverse individuen zou moeten functioneren. Voor Hofstee was het in ieder geval duidelijk dat het initiatief tot humanere samenlevingsvormen eerder van de burgers en de maatschappij, dan van de overheid zouden moeten komen.

Sinds 1980 zijn we op die weg niet veel verder gekomen: in mijn Cleveringa rede van november 2002 19 noemde ik de Nederlandse samenleving een samenleving van vreemden. De grootscheepse migratie uit landen van de Derde Wereld naar onze steden wordt tegenwoordig, in het post - Pim Fortuijn tijdperk voor een groot deel hiervoor verantwoordelijk gesteld. Maar in de Cleveringa rede noemde ik, in navolging van de filosoof Gabriël van den Brink, een vijftal grote ontwikkelingen die zich de afgelopen 40 jaren hebben voorgedaan en die hiertoe hebben geleid. Die ontwikkelingen zijn individualisering, democratisering, privatisering, globalisering, en secularisatie. Ook al hebben zij ontegenzeggelijk veel positiefs, veel vrijheid in verschillende gedaanten gebracht, anderzijds vertonen zij schaduwkanten die in hun onderlinge samenhang, in ieder geval in Nederland, tot een groot onbehagen leiden. We leven in een samenleving waarin mensen veel vrijheid hebben, zich volop individueel kunnen ontplooien, maar waarin toch velen moeite hebben om zich thuis te voelen en zich te handhaven. De vreemde in onze Westerse samenleving is niet alleen de vreemdeling.

De vraag die ik in de Cleveringa-rede stelde en waar het mij nog steeds om gaat is hoe, populair gezegd “de boel bij elkaar te houden”. Hoe breng je wat meer samenhang, wat meer saamhorigheid in een verzameling vreemden die met elkaar samenwonen? In een stad zoals bijvoorbeeld Amsterdam, wonen mensen van 175 verschillende nationaliteiten..

Ben Knapen vraagt zich in zijn Burgemeesterslezing 2003 20 terecht af: wat bedoelt Cohen met de boel? En als het over integratie en inburgering gaat en het doel is “erbij horen”, dan is de vraag uiteraard: waarbij dan wel? Ook Knapen gaat in zijn lezing in op ontwikkelingen die de Nederlandse samenleving de afgelopen 40 jaren ingrijpend hebben veranderd. Knapen stelt dan vast dat er in Nederland geen burgers meer zijn, maar alleen klanten of consumenten en hij ziet dat Nederland zich van de vertrouwde Nederlandse gemeenschaps- en consensuscultuur heeft verwijderd in de richting van een meer op Amerikaanse leest geschoeide individualistische, claimcultuur. Dat heeft, zegt Knapen, en daar heeft hij gelijk in, ontegenzeggelijk gevolgen voor de wijzen waarop je de zaken inricht. Hij stelt daarbij de vraag: “Als wij zoveel maatschappij uit Amerika importeren en we willen de boel bij elkaar houden dan is de vraag: hoe houdt Amerika de boel bij elkaar?” 21. Uit zijn exposé blijkt vervolgens dat de lijm die de Amerikaanse samenleving bij elkaar houdt, nog dezelfde is als die welke Alexis de Tocqueville ongeveer 150 jaar geleden vaststelde, te weten een combinatie van individualisme, locale democratie en religie.

Als we in dit opzicht de Verenigde Staten met Nederland vergelijken, dan zien we dat wij, net als de Verenigde Staten, een behoorlijke portie individualisme hebben, maar dat we hemelsbreed verschillen op het gebied van de lokale democratie en de plaats die aan de religie wordt toegekend. Het participeren aan verkiezingen van allerlei aard (voor de leerlingenraad, de oudercommissie, of voorzitter van de bridgeclub maar ook voor publieke ambten als burgemeester, officier van justitie en plaatselijk hoofd van de politie) zit de Amerikanen in de genen gebakken. Wij hebben die traditie in Nederland veel minder. Het “respect for the law” en voor gezagsdragers is in Amerika ook veel groter dan in Nederland, waar tot voor kort de wetten van het gedogen golden.

En anders dan het super geseculariseerde Nederland waarin, zeker in de grote steden 22, de religie een marginale rol speelt, zijn de Verenigde Staten het land waarin men in meerderheid via zijn religie aansluiting vindt en gemeenschapszin ontwikkelt. Knapen ziet dan ook niet in hoe wij gelet op deze verschillen de Amerikaanse “cohesie-lijm” naar Nederland zouden kunnen exporteren. Toch denk ik dat in een versterking van de lokale democratie en in en in meer respect for the law, sleutels liggen voor de in Nederland geconstateerde schaduwkanten van de vrijheid. Voordat deze sleutels kunnen worden omgezet is nodig dat al die klanten en consumenten die het huidige Nederland uitmaken, opnieuw burgers worden.. Dat veronderstelt een herwaardering van het begrip burgerschap. Als de burger, zoals Knapen zegt, niet meer bestaat, dan moet hij opnieuw worden uitgevonden.

Burgerschap

Voor het creëren van samenhang en saamhorigheid in de samenleving, is nodig een herstel van vertrouwen in elkaar en verantwoordelijkheid voor elkaar 23. Burgerschap is in de kern niet meer en niet minder dan vertrouwen in elkaar. Een burgerschap dat steunt op respect en tolerantie en het vermogen om een antwoord te vinden op de behoeften van burgers die voortkomen uit de desintegrerende aspecten van de vijf geschetste megatrends. De desintegrerende aspecten en de daaruit voortkomende behoeften zijn, zoals ik eerder in de Cleveringarede zei, de volgende:

  1. Individualisering met daaraan gekoppeld het wegvallen van sociale controle, heeft geleid tot de roep om sociale samenhang, en meer overheidstoezicht en betere handhaving van wetten en regels.
  2. Democratisering tot de roep om een nieuwe consensus over het voor ons allen geldende stelsel van normen en waarden.
  3. Privatisering leidt tot de roep van de burger om beter te worden gehoord, of men nu optreedt als klant in relatie tot een bedrijf of als burger in relatie tot de overheid.
  4. Globalisering, met de daarmee gepaard gaande migratiestromen brengt velen tot een herwaardering van het culturele eigene.
  5. Secularisering gekoppeld aan de internationale ontwikkelingen en de instroom van mensen waarvoor religie het enige houvast is vraagt om een herijking van de rol van religie in de Westerse samenleving.

Uit deze verschillende behoeften van burgers rijzen de contouren van een mogelijke agenda voor de toekomst voor zowel de publieke als private instellingen in ons land. In hun onderlinge samenhang bekeken, roepen deze verschillende aanspraken van de burgers op tot herformulering van het “contrat-social” tussen de overheid en burgers, en tot een nieuwe invulling van het begrip burgerschap. Ze roepen op tot het opnieuw doordenken van een staats- en maatschappelijke ideologie die samenhang brengt in een gefragmenteerde samenleving en tot een herijking van de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren (publiek en privaat) in het economische domein. Ze vragen om een overheid die optreedt als er zaken misgaan en om een overheid en maatschappelijke instellingen die investeren in de kwaliteit van de samenleving en van de uitvoering van beleid.

In de Nederlandse context is het bovendien van belang dat er een overheid is die in staat is om toezicht uit te oefenen en op te treden tegen overtredingen van wetten en regels. Maar dan moeten burgers zich ook aan de regels houden. Het gedogen is definitief voorbij 24.

Maar bovenal is er behoefte aan mensen, die elkaar, in een geest van broederschap, als medeburgers tegemoet treden.

Dit zijn allemaal thema’s die U en mij bijzonder ter harte gaan. Wij moeten dus aan het werk. Ik wens u op deze conferentie veel succes.

Noten

1. Zie voor deze toevoeging artikel 1 van de Grondwet van 1983 van het Koninkrijk der Nederlanden.

2. Zie Paul Hazard “The European Mind 1680-1715”, Pelican Books, 1964, blz. 125-141.

3. De doorslaggevende invloed van Spinoza’s ideeën op een groot deel van de filosofen van zijn tijd, is een van de centrale thema’s van het boek van Jonathan I. Israel “Radical Enlightment. Philosophy and the making of Modernity 1650-1750”, Oxford University Press 2001.

4. Zie Jonathan I. Israel op.cit. chapter 8: “Spinoza”

5. Zie Jonathan I, Israel op.cit. chapter 15: “Philosophy, Politics and the Liberation of Man”.

6. De bijzondere positie van deze steden in de Republiek was te wijten aan een combinatie zaken: de aanwezigheid van universiteiten en hoge scholen waar mannen uit heel Europa kwamem studeren; de aanwezigheid van talloze uitgeverijen; in de Republiek werden alle clandestiene boeken van Europa uitgegeven en geëxporteerd; de uitgave van verschillende geleerde periodieken; een stedelijke, burgerlijke cultuur waarin de standsverschillen gering waren; een klimaat van tolerantie, als het om geloofszaken ging. zie Jonathan Israel op.cit.

7. Mark Mazower “Dark Continent.Europe’s Twentieth Century”, Dutch translation “Duister Continent. Europa in de twintigste eeuw”, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 2002.

8. Zie voor levensgevoel van jongeren in jaren ’30 Sebastian Haffner “Het verhaal van een Duitser 1914-1933”, Mets en Schilt Uitgevers, Amsterdam, 2001; Javier Cercas “Soldaten van Salemis”, Uitgeverij De Geus, 2003

9. Ontleend aan Mark Mazower op.cit. hoofdstuk 1 “De verlaten tempel: opkomst en verval van de democratie” blz. 17-56.

10. Sebastian Haffner op.cit.; J.P.Stern “The indifference to liberty” in “Hitler, the Führer and the People”, Fontana Books, 1975

11. Mark Mazower op.cit.

12. Afscheidscollege van Prof.Dr. E.W. Hofstee “Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid”, uitgesproken op 30 oktober 1980 aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen. Zie ook voor de schaduwkanten van de vrijheid Job Cohen “Vreemden”, Cleveringa-rede uitgesproken op 26 november 2002 aan de Universiteit van Leiden.

13. Zie Mark Juergensmeyer “Terror in the Mind of God. The Global Rise of religious violence”, University of California Press, 2001 waarin de ideologie en gewelddaden worden beschreven van uiteenlopende religieuze fundamentalistische groeperingen uit de hele wereld.

14. Bernard Lewis “The crisis of Islam”, Dutch translation “De crisis van de Islam. Jihad en de wortels van de woede”, uitgeverij Het Spectrum 2003.

15. Amin Saikal “September 11th and its aftermath” blz. 6-24 in “Islam and the West. Conflict or cooperation”, Palgrave Macmillan 2003.

16. Michael Ignatieff “Whose Universal Values? The Crisis in Human Rights”, Praemium Erasmianum Essay 1999

17. E.W. Hofstee op.cit.

18. E.W. Hofstee op.cit.

19. Zie Job Cohen “Vreemden” op.cit.

20. Ben Knapen “Gedogen is helaas van gisteren”, NRC Handelsblad 13 september 2003.

21. Ben Knapen op.cit.

22. Zie Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek “Religie in Amsterdam”, 2002, waaruit blijkt dat meer dan 60% van de Amsterdamse bevolking aangeeft geen enkele religieuze binding te hebben.

23. Zie Geert Mak

24. Zie Ben Knapen op.cit. Maar zie ook de toespraak van Job Cohen “Het gedogen voorbij?” gehouden op 27 november 2001 ten overstaan van het Amsterdams Juridisch Genootschap “Notariële Vereniging”.

Plaats een reactie


Reacties

Aanbevolen

Powered by
Movable Type 4.1