Vandaag is het de dag van de waarheid. Geen flets en versleten begrip, maar springlevend en prikkelend. Want wie of wat bepaalt binnen de filosofie of een bewering waar is? Taal is de plaats waar filosofen de waarheid zoeken. Door Menno Lievers.
WAT IS WAARHEID?’ vroeg Pilatus en hij waste zijn handen in onschuld.
Zo komt een filosoof er niet van af. Want als dat vak nog een eigen onderzoeksgebied heeft, dan betreft dat wel begrippen als ‘oorzaak’, ‘betekenis’, ‘tijd’ en ‘waarheid’. Het zijn begrippen die iedereen, van kind tot wetenschapper, gebruikt, maar waarvoor geldt: als niemand je vraagt wat het is, weet je het; maar als je gevraagd wordt het uit te leggen, weet je het niet.
Misschien nog bekender dan de woorden van Pilatus zijn die van Jezus, iets eerder in het Johannes- evangelie: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven.’Waarheid heeft een religieuze dimensie waar filosofische theorieën geen recht aan lijken te doen.
Dat begint al met de definitie van waarheid door Aristoteles (384 - 322 v. Chr.): ‘zeggen van dat wat is, dat het niet is of van dat wat niet is, dat het is, is onwaar; maar te zeggen van dat wat is, dat het is, en van dat wat niet is, dat het niet is, is waar.’
Taal is dus de plaats waar filosofen sinds Aristoteles de waarheid zoeken. Mensen spreken oordelen uit en de gedachten die ze daarin verwoorden zijn waar of onwaar. Maar taal laat ook zien dat ‘waar’ op een andere manier gebruikt wordt. In een zin als ‘Dat is een ware vriend’ is waar niet een eigenschap van iets dat gezegd wordt, maar van iemand die toont wat echte vriendschap is.
Niet alle filosofen hebben deze betekenis van waarheid genegeerd. Anselmus van Canterbury (1033- 1109) maakt in zijn dialoog ‘De Veritate’ een onderscheid tussen waarheid als overeenstemming tussen de dingen en het verstand (adequatio de rei et intellectu), en waarheid als correctheid of ‘rechtheid’ (rectitudo), een definitie die beter past bij ‘ware vriend’.
De Aristoteliaanse definitie van waarheid is uitgewerkt tot de correspondentie-theorie van de waarheid: een zin is waar, indien die correspondeert met een feit of stand van zaken of in de werkelijkheid. De theorie is zo aannemelijk, dat zij moeilijk weerlegd lijkt te kunnen worden.
Wat is er nu in te brengen tegen de stelling dat de zin ‘Het regent’ waar is, omdat het een feit is dat het nu regent?
Helaas: wat waar lijkt, is het vaak niet. Dat blijkt in het geval van de correspondentie-theorie al snel. Waarheid, zo stelt die theorie, bestaat uit drie elementen: een zin, een feit en een correspondentierelatie daartussen; alle drie probleemgevallen. Ten eerste: als we zeggen ‘Die zin is waar’, gaat het ons dan om de zin of om de gedachte die in de zin wordt uitgedrukt?
Voor beide is iets te zeggen. Kies je voor de zin, dan is er het probleem dat iemand die zegt dat het regent, waarschijnlijk ook de zin ‘It rains’ voor waar houdt. De woordkeuze is niet essentieel.
Kies je voor gedachten, dan rijst de vraag of je kunt aangeven wat de inhoud van een gedachte is zonder taal.
Ten tweede: wat is correspondentie eigenlijk voor een relatie? Je kunt zeggen dat correspondentie een soort gelijkenis is. Maar dat geeft problemen. Want waar gelijkenis onvolmaakt kan zijn en alleen kan bestaan tussen vergelijkbare dingen, daar is waarheid absoluut. Waarheid vereist juist een verschil tussen wat gezegd wordt en de stand van zaken waarover iets gezegd wordt. Sommige filosofen zeggen daarom dat ‘correspondentie’ opgevat moet worden als een conventioneel verband tussen zinnen en feiten.
‘Just the facts, Ma’am’, maar wat zijn feiten eigenlijk?
Dit is het derde probleem. Feiten zijn al ordeningen van de menselijke geest van de werkelijkheid.
Zonder mensen geen feiten. We kunnen niet blote feiten waarnemen zonder taal of theorie. Het is onmogelijk om uit ons eigen denkkader te stappen om vanaf een Archimedisch punt te bekijken of onze eigen beweringen de werkelijkheid goed beschrijven.
De correspondentie-intuïtie laat zich dus niet gemakkelijk uitwerken tot een houdbare theorie.
Op grond van dit argument gaf de logisch positivist Otto Neurath (1992-1945) het volgende beeld van ‘la condition humaine’ : ‘We zijn als schepelingen die op volle zee hun schip moeten herstellen, zonder dat we het schip ooit in een dok kunnen leggen en het met de beste materialen opnieuw in elkaar kunnen zetten.’
Neuraths eigen waarheidstheorie, bekend geworden als de coherentietheorie, is hiervan een uitwerking. We zitten gevangen op dat schip van onze overtuigingen. Onze kennis vormt één geheel, waarin alles met alles samenhangt.
Zelfs onze waarneming is doortrokken van theorie; we nemen de werkelijkheid waar door de bril van onze taal.
Neurath voert zo Wittgensteins uitspraak uit dat de grenzen van je taal de grenzen van je werkelijkheid zijn: je ziet pas een papegaai, als je weet wat het woord ‘papegaai’ betekent.
Wanneer we onze ogen openen zien we geen blote feiten, maar iets dat het geval is. Waarnemen is al een vorm van denken; het levert een nieuwe overtuiging op.
Dit heeft een vreemde consequentie. Immers, hoe kunnen we nu nagaan of die nieuwe waarnemingsovertuigingwaar is? Men is geneigd te zeggen ‘Door te kijken!’, maar dat levert enkel een nieuwe waarnemingsovertuiging op. We kunnen niet van ons schip af en moeten dus van binnenuit een waarheidstest zien te ontwerpen.
De oplossing is om alleen een nieuwe overtuiging aan boord te halen, wanneer die niet in strijd oftewel coherent is met al onze andere overtuigingen.
Een eerste bezwaar tegen deze zogenaamde coherentietheorie van de waarheid staat dankzij Bertrand Russell bekend als het ‘bisschop Stubbs-bezwaar’. Stubbs was een alom gerespecteerde historicus die aan het eind van de negentiende eeuw bisschop van Oxford werd; iemand van wie het onvoorstelbaar is dat hij ooit een moord zou plegen. Toch is het mogelijk om een coherent verhaal te verzinnen waarin bisschop Stubbs wordt opgehangen wegens moord. Moeten we nu concluderen dat de bewering ‘Bisschop Stubbs werd opgehangen wegens moord’ waar is? Nee, natuurlijk en daarop baseert Russell zijn bezwaar tegen de coherentietheorie: het niet-strijdig zijn van een systeem van uitspraken biedt geen enkele garantie voor de waarheid van die uitspraken. tegenwerpingen Russell maakte natuurlijk een gebbetje van de coherentietheorie. Het gaat daarin niet om zomaar een verhaal, maar om alle beweringen waarvan wij echt overtuigd zijn dat ze waar zijn. Helaas zijn er ernstiger tegenwerpingen.
Zo bestaan er beweringen waarvan we de waarheid onmiddellijk kunnen inzien. ‘Als het regent, dan regent het.’ en ‘A = A’ bijvoorbeeld. Daarvan vraagt men zich helemaal niet af of die consistent zijn met andere overtuigingen.
Het belangrijkste bezwaar tegen de coherentietheorie is evenwel de simpele overweging dat de dingen gaan zoals ze gaan. Willem-Hendrik loopt langs een vaas bloemen, stoot die om, maar vliegensvlug pakt hij het glaswerk, zodat de vaas toch niet valt. Zo is het leven: de vaas valt of de vaas valt niet. Als de coherentietheorie zou kloppen, zou ons systeem van overtuigingen als het ware al voorbereid zijn op één van beide mogelijkheden, maar dat is niet zo.
Aan Neuraths schip kunnen we nog iets ontlenen dat in een andere waarheidstheorie op de voorgrond treedt. Het schip mag natuurlijk niet zinken; we moeten overleven; kennis helpt ons in ‘our struggle for survival’. De Amerikaanse pragmatische filosofen, van wie William James de bekendste is, zagen hierin de kern van hun waarheidstheorie: ‘Waarheid is wat werkt’. Waarheden dienen, net als gezondheid, financieel vermogen en lichaamskracht, om te overleven. ‘Truth is what pays’ concludeerde James.
Die uitspraak alleen al is voor menigeen voldoende om zich af te keren van de Amerikaanse filosofie. Desalniettemin staan veel hedendaagse wetenschappers sympathiek tegenover het pragmatisme. De gedachte dat een uitspraak waar is omdat die werkt, appelleert aan het vooruitgangsgeloof zonder dat die al te veel metafysische ballast met zich mee brengt. Men knutselt, oneerbiedig gezegd, voort aan de theorie en als het werkt zal die wel waar zijn.
Bezwaren tegen de pragmatische waarheidstheorie zijn er in veelvoud. Zo is er het leugentje om bestwil: nuttige onwaarheden. Als een leugen werkt, moet die volgens het pragmatisme waar zijn. Omgekeerd zijn er waarheden die geen enkel nut hebben en dus onwaar zouden moeten zijn. Ook ligt het waarheid-relativisme op de loer. Want voor wie zijn waarheden eigenlijk nuttig? Wat nuttig is voor de overleving van de één, zou in bepaalde omstandigheden wel eens ongunstig kunnen zijn voor de ander.
Door het tekortschieten van deze waarheidstheorieën zijn nogal wat filosofen geneigd om een formele, wiskundige oplossing voor het waarheidsprobleem te verkiezen. Het hoogtepunt van die benadering is Tarski’s waarheidsdefinitie.
Tarski’s beroemde artikel ‘Het waarheidsbegrip in formele talen’ (1933) begint met de stelling dat iedere waarheidsdefinitie aan moet sluiten bij die van Aristoteles: een ware zin is er één waarin van een bepaalde stand van zaken gezegd wordt dat die zus of zo is en die stand van zaken is inderdaad zus of zo. Tarski maakt hiervan: voor iedere zin P geldt dat ‘P’ waar is, indien en alleen indien P het geval is.
Dit lijkt een onschuldige herformulering van Aristoteles’ definitie, maar is het niet: ‘P’ is namelijk een naam van een zin en P staat voor de zin zelf. Tarski maakt waarheid zodoende relatief aan taal.
Voor het woord ‘waar’ in onze taal is het geven van zo’n definitie onbegonnen werk. Dat komt door de beroemde leugenaarparadox, die ook in de bijbel staat: ‘Iemand uit hun kring, hun eigen profeet, heeft gezegd: Leugenaars zijn de Cretenzen altijd, beesten en vadsige buiken.
Dit getuigenis is waar.’ (Titus, 12-13). Of dit ook werkelijk een paradox is, hangt van de omstandigheden af. De zin ‘Deze zin is onwaar’ maakt eenvoudig duidelijk wat het probleem is. Als we die zin in het schema van Aristoteles’ waarheidsdefinitie passen, krijgen we namelijk de paradox: ‘De zin ‘Deze zin is onwaar’ is waar, indien en alleen indien deze zin onwaar is.’ Als de zin waar is, is hij onwaar; als hij onwaar is, is hij waar.
Deze paradox kan ontstaan, omdat ‘gewone’ talen zichzelf in de staart kunnen bijten. Je kunt naar de zin die je uitspreekt verwijzen door het woordje ‘dit’ te gebruiken en bovendien kun je in dezelfde zin ook nog eens zeggen dat die onwaar is. Om zinnen als ‘Dit is onwaar’ uit te bannen nam Tarski zijn toevlucht tot formele talen. Van een formele taal kun je precies vastleggen wat de structuur is. Je doet dat in een taal over die taal, de zogeheten metataal.
Bovendien eiste Tarski dat een taal niet zijn eigen waarheidsbegrip bevat. Zo kan de leugenaarparadox voorkomen worden, omdat je alleen in de metataal kunt zeggen dat een zin uit de objecttaal waar is. kunsttaal Tarski’s waarheidsdefinitie is van meet af aan omstreden geweest. Popper zag er een rehabilitatie in van de correspondentietheorie die, zo schreef hij, vol vertrouwen geaccepteerd wordt door een ieder die haar begrijpt.
Anderen menen dat Tarski’s theorie faalt omdat zij helemaal geen definitie van het waarheidsbegrip geeft, maar enkel een ingenieuze procedure biedt om in een eindige formele kunsttaal aan te wijzen welke zinnen waar zijn.
Waarheid is bij Tarski, volgens deze critici, niet langer een relatie tussen taal en werkelijkheid, maar tussen objecttaal en metataal.
Omstreden of niet, Tarski’s waarheidsdefinitie heeft een enorme invloed uitgeoefend, zeker nadat de Amerikaan Donald Davidson die tot kern van zijn taalfilosofie maakte. Sindsdien is Tarski’s voorbeeldzin een gevleugeld woord in de filosofie: ‘Sneeuw is wit’ is waar, indien en alleen indien sneeuw wit is. Er zijn zelfs filosofen die menen dat er niet meer over waarheid gezegd kan worden. Zo schrijft Wittgenstein in zijn ‘Opmerkingen over de grondslagen van de wiskunde’: ‘Wat betekent het dan, een zin ‘is waar’? ‘P’ is waar = P (Dat is het antwoord.)’
Aan het eind van de vorige eeuw heeft deze minimale opvatting van waarheid opnieuw aan populariteit gewonnen. Waarheid zou een overbodig begrip zijn, want in plaats van te zeggen ‘De zin ‘Het regent’ is waar’ kunnen we volstaan met de zin ‘Het regent.’ De enige reden om het woordje ‘waar’ te blijven gebruiken is dat het gemakkelijk is in de dagelijkse omgangstaal.
In plaats van alle afzonderlijke beweringen van de paus te hoeven herhalen, kunnen we nu zeggen: ‘Alles wat de paus zegt is waar.’
Is de zoektocht naar een adequate definitie van waarheid dus tevergeefs geweest en is het waarheidsbegrip een lege ballon gebleken?
Nee, dat is niet het geval.
Want weliswaar is het zo dat de bewering dat ‘P’ waar is gelijk is aan de bewering dat P, maar het blijven beweringen! En om te kunnen zeggen waarin een bewering verschilt van bijvoorbeeld een verzoek of een bevel, moeten we onvermijdelijk een beroep doen op waarheid.
In een bewering maakt een spreker duidelijk dat hij of zij iets voor waar houdt en dat daar goede gronden voor zijn. De Oxfordse filosoof Dummett heeft daarom betoogd dat een correcte bewering de bron van onswaarheidsbegrip is.Hij ontleent daaraan twee beginselen over waarheid.
Ten eerste, als een bewering waar is, dan moet er iets zijn dat die bewering waar maakt.
Ten tweede: als een bewering waar is, dan moet het in beginsel mogelijk zijn te weten dat die waar is.
Dit lijkt triviaal, maar triviale zaken hebben vaak verstrekkende consequenties. Zo ook hier, want wie of wat bepaalt of een bewering waar is? Volgens Dummett is dit de belangrijkste vraag in de filosofie, omdat het antwoord op die vraag bepaalt of je een realist of een idealist bent. Een realist gelooft dat de werkelijkheid bepaalt of beweringen waar zijn. Een idealist, daarentegen, denkt dat wij zelf bepalen of onze uitspraken waar zijn. Op het ene gebied ligt realisme meer voor de hand, op het andere idealisme.
Weinig mensen zullen geneigd zijn te zeggen dat wij zelf de zin dat het regent waarmaken, dat bepaalt de werkelijkheid, dus daarover is iedereen realist. Heel anders ligt dat met uitspraken over lekker eten: iedereen maakt zelf wel uit wat hij lekker eten vindt, hetgeen dus een vorm van idealisme is. Lekker is geen eigenschap die eten heeft onafhankelijk van ons mensen, het is een eigenschap die wij aan dat eten toeschrijven op grond van onze ervaring .
Zo draaien de belangrijkste problemen in de hedendaagse filosofie nog steeds om het waarheidsbegrip.
Het is dan ook verbazingwekkend dat het in sommige kringen wordt afgedaan als flets en moedeloos. Maar goed, in die kringen wordt ook gezegd dat de leugen niet langer verwerpelijk is, alsof Pilatus niets te verwijten viel.
In het laatste boek dat tijdens zijn leven verschenen is, Truth and Truthfulnes, heeft de Engelse filosoof en ethicus Bernard Williams in een Nietzscheaanse genealogie laten zien hoe waarheid voortkomt uit waarachtigheid. Zonder begrip van waarheid zouden we niet kunnen zeggen wat wetenschappelijke accuratesse in houdt en wat oprechtheid betekent. Zonder waarheid is filosofie zinloos.
Menno Lievers is universitair docent filosofie in Utrecht. Vandaag is de Dag van Filosofie, gewijd aan waarheid.
Comments (1)
is een idealist een laf wezen - of juist zeer sterk, in eigenlijke zin? Hij denkt zelf hij zelf kan bepalen, in plaats van de werkelijkheid, of iets waar is. daarmee wil hij dus zijn eigen waarheden, die voor hem goed uit komen of logisch lijken, creeren. een idealist bouwt de wereld om hem heen, tov een realist die er in stapt; passief meewerkt. is de realist laf? omdat hij alles toeschrijft aan de werkelijkeid en de stand van zaken zoals die op dat moment is- hij kan er toch geen verandering in brengen. of de is de idealist laf? die vaak niet erg consistent is, en hij als sterke vis (tov een stuk hout zonder eigen individule krachten) in de rivier steeds weer met een andere stroom meezwemt.
Door meret | 26 februari 2007 14:43