Het ontkennen van de eigen cultuur belemmert de integratie van anderen. Paul Steenhuis onderzoekt, in deze dertiende aflevering van een zoektocht naar de kern van de Nederlandse cultuur. Uit NRC Handelsblad, 1 juni 2001.
Ik ken geen schilderij waarop de mythe van de Nederlandse polder zo mooi hoopgevend en tegelijk melancholisch uitgebeeld wordt, als op het doek Soldaat in de polder van Siert Dallinga.
We zien een weids polderlandschap, weilanden doorsneden met sloten. Het gras is op zijn malste groen, waterlelies bloeien in de sloten die de blauwe lucht weerspiegelen. Aan de einder schemeren boompartijen, met daarin misschien boerderijen, dorpjes misschien. De zon schijnt. Riet wuift. Dit is de ideale polder.
En in een hoek van een weiland, bij sloten die te breed zijn om overheen te springen, staat een soldaat in uniform. Een Russische soldaat, met zo'n operette-pet en insignes van het Rode Leger.
Hij staat er verdwaald en moedeloos bij. Hij is vastgelopen in de polder. Hij moet op pad gegaan zijn om oorlog te voeren voor zijn heilig ideaal, de uitroeiing van het verderfelijk kapitalisme, maar die aandrang lijkt hij helemaal kwijt te zijn. Hij is verloren. Machteloos.
Dallinga maakte het schilderij in het voorjaar van 1989, net voordat de Muur viel. Gek genoeg heeft het doek, hoewel het communisme in Rusland en elders zijn tanden heeft verloren, niet aan zeggingskracht ingeboet. De Rus staat voor alle fanatieke ideologische krachten, die hopelijk vastlopen in de polder. De Nederlandse polder als buffer voor Prinzipienreiters en godsdienstfanaten. Omdat dit schilderij dat oude ideaal, waarover in ons land al eeuwen wordt geredetwist, zo mooi verbeeldt, bevindt Dallinga's doek zich in het Holst van Nederland.
Het heeft daar gezelschap van de studie die de Britse historicus Jonathan I. Israel onlangs publiceerde. Hij beweert daarin dat de Verlichting en de daaropvolgende Franse Revolutie en alle gevolgen van dien voor de verhouding kerk-staat, man-vrouw, meester-slaaf in het Westen vooral het resultaat zijn van de radicale gedachten over die onderwerpen, aan het eind van zeventiende eeuw in Nederland. Vooral de opvattingen van Spinoza, zoon van een Portugees-joodse vijgen- en rozijnenhandelaar in Amsterdam, vormen de `spil' en de `ruggengraat' van de filosofieën die leidden tot de Verlichting en de Revolutie, stelt Israel in dat boek, Radical Enlightenment, Philosophy and the Making of Modernity 1650-1750.
Spinoza was de eerste filosoof die een systeem bouwde op de stelling dat god niet bestaat, er geen leven na de dood is, straf en beloning en hiernamaals niet bestaan, wonderen niet kunnen geschieden, en dat de Bijbel, de Koran, de Torah en alle andere `geopenbaarde waarheden' in religieuze boeken fabeltjes zijn. Bijgevolg bestaat van god gegeven gezag niet, en is ook de zogenaamd door god verordonneerde ondergeschiktheid van de vrouw lariekoek. Spinoza wordt door Israel gezien als de man die aan de wieg staat van de bevrijding van het libido, `ook dat van de vrouw'. Sommige passages in Radical Enlightenment lezen als thriller-hoofdstukken, omdat dergelijke ketterse opvattingen in het christelijke Europa verboden waren, ook in de relatief verlichte Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zo werd de spinozist Adriaan Beverland (1650-1716) vervolgd en het land uitgejaagd, nadat hij geschreven had dat vrouwen evenveel zin in seks hadden als mannen, en dat het verhaal van de Zondeval in de Bijbel louter als poëtische allegorie moest worden opgevat, waarin beschreven wordt hoe Adam en Eva ontdekten dat ze `het' met elkaar konden doen. Vooral dat laatste schoot de dominees in het verkeerde keelgat. Beverland week uit naar Londen, waar hij vergeten en berooid stierf. Maar hij verdient een ereplaats in het Holst van Nederland, niet alleen wegens zijn geschriften over seks, die hopelijk snel in pocketvorm voor het Nederlands onderwijs toegankelijk worden gemaakt, maar ook omdat hij het was die na de dood van zijn vriend Isaac Vossius ervoor zorgde dat de universiteit van Leiden diens bibliotheek kon verwerven.
Al die uitspraken van Spinoza over religie en staat, zijn pleidooi voor absolute vrijheid van meningsuiting in woord en geschrift, hebben de afgelopen weken iets merkwaardig actueels en verfrissends gekregen, toen de natie de schrik in de benen sloeg over de islam, na een paar fundamentalistische opmerkingen van een Rotterdamse imam. Op basis van de Koran ziet hij de herenliefde als een gevaarlijke en besmettelijke ziekte, die alleen maar onheil over het land kan brengen.
Het is overigens dezelfde imam, sjeik Khalil el-Moumni, die een paar maanden eerder een rel in cultureel Nederland veroorzaakte, met zijn religieus veto over een speciaal voor Marokkanen in Nederland gemaakte opera over Aïsja, de jongste vrouw van de profeet Mohammed. Noch de profeet, noch een van zijn negen vrouwen mag volgens de Koran uitgebeeld worden, en als dat wel gebeurt, is dat een belediging aan de gelovigen. De religieuze druk op de spelers werd te groot, en het stuk werd afgeblazen. Daar sneuvelde het goed bedoelde, als integratie bevorderend opgezette theaterstuk van het Onafhankelijk Toneel, op onwil van de beoogde doelgroep. Zoals Dallinga's schilderij een wens uit de Nederlandse cultuur verbeeldt, zo staat het niet-gespeelde Aïsja-stuk voor de grens die de Nederlandse cultuur bereikt heeft en daarmee bevindt het zich eveneens in het Holst van Nederland.
We komen nu op gevaarlijk terrein, namelijk de moeizaam verlopende integratie van sommige allochtone groepen in de `Nederlandse cultuur'. Omdat dat probleem zich steeds meer opdringt, is ook de vraag `Wat is Nederlandse cultuur?' prangender geworden deze serie is daar onder meer een uitvloeisel van, omdat verschillende auteurs daarin, voorzichtig tastend, proberen te beschrijven wat voor hen de kern van de Nederlandse cultuur inhoudt.
Onzin, zo'n aanpak, vond Elsbeth Etty twee weken geleden in haar bijdrage aan deze serie. Voor haar, als overtuigd `internationalist', staat wel vast dat er niet zoiets bestaat als typisch Nederlandse cultuur. Het riekt naar `kneuterig nationalisme' om op zo'n manier over Nederlandse kunst en cultuur te praten, en ze riep de hulp in van een Volkskrant-columnist om uit te leggen waarom dat zo fout is: had Marcel van Dam niet al geschreven dat `nationalisme en fascisme uit één koker' kwamen? Daar had je het! Praten over nationale cultuur = nationalisme = fascisme = fout, zo luidt de formulering van het taboe, dat in linkse, politiek en cultureel correcte kringen zo sterk leeft. Het geeft aan hoezeer het denken verlamd kan worden door gefossiliseerde angsten in samenhang met de Tweede Wereldoorlog. Wat zijn dat voor dinosaurussen-standpunten, om net te doen alsof alleen al door de woorden `nationale cultuur' te fluisteren, het Zwart Front alweer marcheert?
Lekker makkelijk ook: zeggen, de `Nederlandse cultuur' bestaat niet, dus integratie van allochtonen in de Nederlandse cultuur vormt geen probleem zo'n cultuur bestaat immers niet!
Etty had al in haar Holst van Nederland-bijdrage (`De wereld is mijn vaderland') gesteld dat er geen typisch Nederlandse, en ook anderszins geen dominante cultuur in ons land te vinden is. In haar wekelijkse column, afgelopen zaterdag, bouwde ze die stelling verder uit. Ineens is `de Nederlandse cultuur' de `strijdkreet voor het behoud van de geïntegreerde samenleving' geworden, stelde ze vast zoals vroeger religie en koningshuis dat waren. Haar grote bezwaar tegen het benoemen van wat `typisch Nederlandse cultuur' is, is dat het anderen uit zou sluiten. Ze hamert erop dat je daardoor namelijk steeds roept `Dit zijn wij', en daarmee anderen buitensluit. Etty's stelling is eigenlijk: door proberen te benoemen wat misschien typisch Nederlandse cultuur is, sta je de integratie in de weg.
Met die stelling ben ik het volledig oneens. Ik zou hem zelfs willen omdraaien: door voortdurend te ontkennen dat er zoiets bestaat als een Nederlandse cultuur belemmer je de integratie. (Paul Scheffer heeft daar zich de vingers al blauw over geschreven). Sterker nog, dat de integratie van sommige groepen buitenlanders in Nederland mislukt, komt voor een deel door die aanhoudende, hardnekkige ontkenning. De Nederlandse cultuur ontkennen is de dominante cultuur in Nederland. Dat is al decennia het geval, anders is het niet te verklaren dat aan de aanwassende stroom nieuwe Nederlanders die zich hier gevestigd hebben, nooit eerder, tot pas een jaar geleden, serieus gevraagd is om Nederlands te leren een van onze meest typische cultuuruitingen, de taal, die niet alleen een brug vormt voor culturele integratie, maar ook voor de (nog veel belangrijker) economische integratie.
De gevolgen van die door Etty en Van Dam nog steeds gepropageerde eigen cultuurnegatie zijn rampzalig. Niet alleen integreren sommige groepen allochtonen daardoor nauwelijks in de Nederlandse samenleving, andersom wordt het de autochtoon ook onmogelijk gemaakt zich op een natuurlijke manier te laven aan andermans cultuur en inzicht.
Het beste voorbeeld daarvan, om terug te keren naar dit Holst van Nederland, was de afgelasting van de Marokkaans-Nederlandse opera Aïsja. Daar zie je het goedbedoelde proces van culturele zelfnegatie in optima forma. Nederlandse regisseur wil voor Marokkanen in Nederland een stuk maken over een aspect van het Marokkaanse geloof dat hij, als Nederlander, van belang acht voor met name de Marokkaanse vrouwen in Nederland. Namelijk het verhaal over Aïsja, waarmee je zou kunnen aantonen dat vrouwen in de islam eigenlijk helemaal niet zo'n ondergeschikte rol hoeven te spelen, zoals nu in kringen van sommige moslims wel gedacht wordt. Typisch een gedachte van een kunstenaar uit de, op de emancipatie van het individu gerichte, Westerse cultuur, waarvan de Nederlandse cultuur een filiaal is.
Omdat hij wilde dat zijn cultureel-emancipatoire boodschap zo goed mogelijk zou overkomen bij zijn Marokkaanse doelgroep, elimineerde regisseur Gerrit Timmers – op zijn eigen inbreng na – eigenlijk alle Nederlandse cultuurelementen. De taal: hij koos voor Arabisch, omdat zijn doelgroep het Nederlands niet goed machtig is. De spelers: hij koos voor Marokkaanse acteurs, want Nederlanders kunnen niet goed Arabisch zingen. De muziek: hij koos voor een (in Nederland wonende) Marokkaanse componist en Marokkaanse musici. Hoeveel verder kun je als kunstenaar je doelgroep nog tegemoetkomen? Deze typisch Nederlandse poging om met een kunstwerk de kloof tussen twee culturen, de Marokkaanse en Nederlandse te overbruggen, eindigde ermee dat de kloof ineens veel dieper leek, wegens de plotseling opdoemende onoverkomelijke Marokkaans religieuze bezwaren.
Regisseur Timmers was buiten het Holst van Nederland geraakt en terechtgekomen in het Holst van Marokko. Zijn poging om iets meer kennis over de islam in het Holst van Nederland te krijgen, mislukte. En dat is jammer, omdat ook de Nederlandse autochtoon, gewend als hij is aan katholieke en calvinistische retoriek, wel wat training in het op waarde schatten van islamitische retoriek en kennis van de islamitische santenkraam kan gebruiken.
Zo zit ik te wachten op een goeie, scabreuze en tegelijk voorlichtende, Nederlandstalige film, van bijvoorbeeld Theo van Gogh, waarin we eens nader kennis kunnen maken met het islamitische hiernamaals, dat tegelijk het paradijs is. Mannen hebben daar een eeuwigdurende erectie, en krijgen, als ze zich aan Allah's regels houden, als beloning de beschikking over zeventig keer zeventig paradijsmaagden (hoeri's) die meteen na de daad opnieuw maagd worden. De liefde wordt bedreven als op aarde, met dat verschil `dat het hoogtepunt tachtig jaar duurt' lezen we in het instructieve boek De wereld van Sjahrazaad van Richard van Leeuwen (uitg. Bulaaq, 1999). Over zulke dingen hoor je weinig in de Nederlandse cultuur. Dat is jammer, en misschien ook christelijk want christenen dachten vroeger al dat de moslims hun hiernamaals annex paradijs zo aanlokkelijk hadden gemaakt, vol vleselijke beloningen, om christenen te verleiden over te stappen naar de islam. De islamitische hemel beloont een goed leven met lichamelijk genot, voor de mannen dan. In de christelijk hemel is de beloning voor zowel man als vrouw geestelijke gelukzaligheid. In de christelijke hemel wordt per jaar maar vier keer geneukt.