Mogelijk betreft het de voor het Spinoza-onderzoek belangrijkste archiefvondst sinds de ontdekking door Frederik Muller in 1852 van Spinoza's tot dan toe onbekende werk de Korte Verhandeling van God, de Mensch en deszelvs Welstand.
Over Spinoza's jeugd en vroege jaren is weinig bekend. Hij werd op 24 november 1632 in Amsterdam geboren. Zijn vader was een zeer vooraanstaand lid van de joodse gemeenschap. Hij genoot het onderwijs van de lagere klassen van de uitstekende joodse scholen, maar werd niet opgeleid tot rabbijn. Na de dood van zijn vader in 1654 dreef hij samen met zijn broer de handelsfirma ÔBenito y Gabriel de SpinozaÕ. Op 5 december 1655 zegde hij zijn laatste geldelijke bijdrage aan de joodse gemeente toe. Een goed half jaar later, op 27 Juli 1656, werd in een plechtige bijeenkomst in de synagoge over hem de ban uitgesproken. In 1660 of 1661 verhuisde hij naar Rijnsburg.
Na die verhuizing stromen de bronnen rijkelijker. De biografie‘n die kort na zijn dood geschreven zijn beginnen vanaf deze jaren met elkaar overeen te stemmen. De mededelingen die ze doen kunnen vaker bevestigd worden uit andere bron. De eerste van de bewaard gebleven brieven stamt uit 1661. Uit zijn tijd in Rijnsburg stammen ook de eerste van zijn werken die met zekerheid te dateren zijn. Ze bevatten in wezen al de inhoud van zijn latere filosofie.
Het is nuttig op te sommen wat we allemaal niet weten over de intellectuele ontwikkeling van Spinoza. We weten niet waarom hij met de synagoge gebroken heeft. Ongetwijfeld hing dit samen met een verwerping van de rabbijnse wetten, omdat louter theoretische meningsverschillen niet tot een verbanning hadden geleid, maar hoe hij deze verwerping motiveerde, weten we niet. We weten evenmin of hij uit zichzelf of door be•nvloeding van anderen tot de gedachten gekomen is, die tot de breuk met het jodendom leidden. We weten ook niet, al lijkt het waarschijnlijk, of deze redenen verwant waren met zijn latere filosofie. We weten niet of hij voor of na zijn verbanning Latijn leerde, en ook niet wanneer en in welke vorm hij de filosofie van Descartes leerde kennen. Dit gebrek aan gegevens heeft het mogelijk gemaakt tal van hypothesen over de oorsprong van Spinoza's gedachten op te stellen. Elementen van zijn filosofie kunnen verbonden worden met het sto•cisme, met de politieke psychologie van klassieke Griekse en Latijnse geschiedschrijvers, met Descartes, of met radicale trekken in de middeleeuwse joodse godsdienstfilosofie en de gedachtenwereld en bijzondere psychologie van het marranendom, waaruit de Amsterdamse joodse gemeenschap was voortgekomen.
Marranen waren nakomelingen van onder dwang tot het christendom bekeerde Iberische joden. Door hun positie tussen twee geloven konden ze tot zeer radicale religieuze twijfel komen.
Zeker wanneer ze verbonden worden met een beroep op de invloed van bepaalde individuen, berusten veronderstellingen over de intellectuele afhankelijkheid van Spinoza altijd op speculatie. Zo is wel geopperd dat Spinoza al in zijn tijd als koopman op de Amsterdamse beurs in contact kwam met doopsgezinde kooplieden als Jarig Jelles en Pieter Balling, waarvan we weten dat zij later tot zijn vriendenkring behoorden. Zij waren liefhebbers van de wijsbegeerte en trachtten zich de gedachten van Descartes eigen te maken. Ook de collegianten, leden van de spiritualistische gemeenschap die te Rijnsburg haar centrum had, zijn wel genoemd als beslissende invloed op Spinoza. Ook hen had hij al in Amsterdam kunnen leren kennen.
Een tweede groep van interpretaties tracht de gedachten van Spinoza te verbinden met invloeden die hij onderging binnen de joodse Amsterdamse gemeenschap. Ook dan zijn er verschillende mogelijkheden. De Amsterdamse rabbijnen waren niet de bigotte en intolerante geestelijken waar ze wel voor gehouden zijn. De joodse godsdienstwijsbegeerte, de joodse mystiek en rationalistische bestrijdingen van het christendom speelden een belangrijke rol binnen het religieuze onderwijs dat zij verzorgden. Daarnaast bestond binnen de Amsterdamse joodse gemeenschap een onderstroom van radicale twijfel aan het rabbijnse jodendom. In de eerste helft van de zeventiende eeuw had Uriel da Costa twijfel geuit aan de gelding van de rabbijnse wet, de onsterfelijkheid van de ziel en de werkelijkheid van goddelijke openbaring. In de jaren vijftig propageerde Juan de Prado, die samen met Spinoza veroordeeld werd, vergelijkbare de•stische meningen.
Van de twee belangrijkste oude biografen vermeldt J.M Lucas in zijn in 1678 geschreven La vie et l'esprit de Mr Benoit de Spinosa dat de door hem mateloos bewonderde Spinoza zijn gedachten geheel alleen en uit eigen natuur onderzoek gewonnen had. Johannes Colerus, de lutherse predikant die het leven van Spinoza bewonderde maar zijn gedachten verafschuwde, vermeldt in zijn grondig gedocumenteerde Korte, dog waarachtige levensbeschryving van Benedictus de Spinosa uit 1705 dat Spinoza zijn 'ongodisterey' van de Latijnse schoolmeester Franciscus van den Enden geleerd had. Deze opvatting is in het Spinoza-onderzoek op de achtergrond geraakt, voornamelijk omdat lange tijd bijna niets van de gedachten van Van den Enden bekend was. De vondsten van Klever lijken Colerus' opvatting te bevestigen.
Franciscus van den Enden heeft een fascinerend leven geleid. Hij werd geboren in Antwerpen, in 1602. Daar volgde hij het onderwijs aan het jezu•etencollege en werd op zeventienjarige leeftijd lid van deze orde. Hij gaf op verschillende scholen van de jezu•eten in de Zuidelijke Nederlanden les, tot hij in 1633, vlak voor zijn priesterwijding, om ons verder onbekende 'dwalingen' uit de orde verwijderd werd. Hij studeerde te Leuven, trouwde, en vestigde zich te Amsterdam. Daar opende hij in 1652 een particuliere Latijnse school aan het Singel, die vooral bezocht werd door kinderen van welgestelde Amsterdamse burgers en regenten. Alle bronnen getuigen dat hij een buitengewoon begaafde leraar was.
De oude biografen vermelden dat Spinoza op deze schoof Latijn geleerd heeft. Voor deze mededelingen is een fraaie onafhankelijke bevestiging gevonden. Het Latijn van Spinoza is uitstekend. Het is kristalhelder en vloeiend, en tegelijk simpel en sober. Hij gebruikte, vergeleken met de zeventiende-eeuwse humanisten, een kleine woordenschat. Zijn taal eigen is gedrenkt in het woordgebruik van de Latijnse komedieschrijver Terentius. Nu is het bekend dat Van den Enden zijn leerlingen in het Latijn stukken van Terentius liet opvoeren. In januari 1657 en mei 1658 werden door hen in de Amsterdamse stadsschouwburg de Andria en Eunuchus gegeven. Spinoza gebruikt zo vaak de teksten van Parmeno uit dit laatste stuk, dat men zou kunnen vermoeden dat hij toen deze rol gespeeld heeft. Het is overigens onbekend of Spinoza voor of na zijn verbanning uit de synagoge het onderwijs van Van den Ende begon te volgen.
In 1670 verhuisde Van den Enden zijn school naar Parijs. Daar was hij enkele jaren later betrokken bij een samenzwering tegen Lodewijk XIV, waarbij getracht werd een opstand van ontevreden Franse edelen in Normandi‘ en Bretagne te cošrdineren met militaire interventies van de Republiek en Oostenrijk, die toen met Frankrijk in oorlog waren. Het complot werd ontdekt en van den Enden werd, 72 jaar oud, op de Place des Gr�ves opgehangen, nadat zijn adellijke medesamenzweerders waren onthoofd. Na de executie werden in beslag genomen geschriften van Van den Enden op de binnenplaats van de Bastille door de beul versnipperd en verbrand.
Klever heeft, zoals dat een wetenschapper betaamt, iets voor de hand liggends gedaan waar nog nooit iemand aan gedacht had. Hij raadpleegde in de Bibliotheque Nationale de omvangrijke stukken van het proces dat uitliep op de executie van Van den Enden. Het bleek dat diens ondervragers zeer ge•nteresseerd waren geweest in zijn radicale politieke gedachten.
Van den Enden was voorstander van een republiek en verafschuwde het absolute koningschap van Lodewijk XIV. In de verhoren is geregeld sprake van politieke literatuur, die tussen de samenzweerders circuleerde. Enkele malen wordt ook een Nederlandse titel van een dergelijk werk genoemd: Vrije politijke stellingen. Bovendien merkte Van den Enden tijdens een van zijn verhoren op "dat er drie soorten republiek zijn, namelijk die van Plato, die van (Hugo) De Groot, en de utopische van (Thomas) More, en dat hij zelf geprobeerd had een vierde te ontwerpen, die hij voorgelegd had aan de Staten van Holland om op te richten in Nieuw-Holland, in Amerika".
In Nederlandse bibliotheken spoorde Klever vervolgens de Vrije politijke stellingen op. Het bleek een pseudoniem geschrift van 48 bladzijden, dat gedrukt was in 1665. Het is aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (met drie exemplaren), de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en de Gemeentebibliotheek van Rotterdam. De pseudonieme schrijver noemt zichzelf MVZH, die Meest Van Zaken Houdt, en vermeldt dat hij ook de auteur is van het Kort Verhael van Nieuw Nederlants Gelegentheit. Van dit anonieme werk van 84 bladzijden, gedrukt in 1662, is ŽŽn exemplaar aanwezig in Nederland, in de Provinciale Bibliotheek van Zeeland in Middelburg. Het bevat een beschrijving van Noord-Amerika, die bedoeld is om kolonisten te informeren, een schets van de staatsvorm die een nieuwe kolonie zou moeten instellen, en een wijsgerige rechtvaardiging daarvan.
Op grond van Van den Endens opmerking tijdens zijn verhoor in Parijs dat hij een ontwerp van een staat had gemaakt voor een volksplanting in Amerika, kon Klever hem als de auteur van het Kort Verhael identificeren,en daarmee ook als schrijver van de Vrije politijke stellingen. Aan dit laatste werk is door historici nooit aandacht geschonken. Het Kort Verhael, dat verband houdt met de voorgenomen emigratie van de groep die zich verzameld had rond Pieter Plockhoy van Zierikzee, was bekend aan negentiende-eeuwse geschiedschrijvers van de Nederlandse kolonisatie in Amerika. Zij merkten op dat het zeer radicale politieke standpunten bevat en een scherpe kritiek uitoefent op het Hollandse regentenbewind, maar waren daar niet in ge•nteresseerd.
De gedachten die Van den Enden in beide werken ontvouwt zijn zeer nauw verwant met de politieke theorie die Spinoza naar voren brengt in de Tractatus Theoligico-politicus uit !670 en in de onvoltooid gebleven Tractatus Politicus, die na zijn dood in 1677 uitgegeven werd. De meest in het oog springende overeenkomst is dat Van den Enden afziet van iedere moraliserende, religieuze of juridische beschouwing van de politiek. Hij pleit voor een radicale democratie, waarin de welvaart eerlijk verdeeld is en aan ieders behoeften voldaan wordt, maar hij ondersteunt dit pleidooi niet met het argument dat een dergelijke staat rechtvaardig is, of moreel goed, of in overeenstemming met de mensenrechten. Een staat die de lichamelijke en geestelijke behoeften van al zijn onderdanen bevredigt, is simpelweg stabieler en machtiger dan een politiek bewind dat op onderdrukking en maatschappelijke ongelijkheid berust.
Deze opvatting is verbonden met een strikt determinisme, dat niet alleen betrekking heeft op de dingen, maar zich ook uitstrekt over het gedrag en het denken van de mens. In de Vrije Politijke Stellingen schrijft Van den Enden:
..Maer alle die de menschelijke passien / feylen / en misgreepen / door een uiterste rigeur / en strengheit van wetten / en gepretendeerde straffen / pooghen teghen te gaen / en vernietighen; de zodanighe hebben of tyranney / en dwinglandy in 't hooft / ofte zijn in der daat geheel ommedogende / en onbedreeven ghepassioneerde menschen / en die noch gants niet waerdighs omtrent de swakke menschelijke natuur / en nootdwang hebben verstaen / noch begreepen. Welke nootdwangh sich zodanigh heeft / dat geen mensch (zulx zijnde als hy voor die tyt is) anders kan doen / alshy doet / en dienvolgende zullen alle ellendighe menschen / by den verstandige / veeleer / en meerder alle meedogentheit / en hulp / als eenigherhande quellingh / of straffe aen te doen / waerdigh geacht worden."
De mens heeft geen vrije wil. Zijn gedrag wordt volledig oorzakelijk bepaald. Wil men hem rustig houden of verbeteren, dan dient men zijn omstandigheden te veranderen en zijn behoeften te bevredigen. Men dient mens en samenleving zakelijk te nemen zoals ze zijn, en niet op grond van irre‘le waardeoordelen te moraliseren. Deze verbinding van een volstrekt determinisme met radicale politieke opvattingen zou een grote toekomst beschoren zijn.
Van den Enden ontwerpt een schets voor een democratische samenleving, waarin ÒYders particuliere en natuirlijcke evengelijke vryheit" niet in het minst Òbesnoeit en gekrenkt" wordt. Waar dat wel gebeurt miskent men de aard van de mens, en verzwakt men de staat en de samenleving. Onderdrukking en ongelijkheid leiden automatisch tot verzet tegen de overheid en botsingen tussen de burgers. De burger heeft geen reden tot gehoorzaamheid aan een staat die zijn lichamelijke en geestelijke behoeften niet bevredigt.
Dit zijn grondgedachten van de politieke filosofie van Spinoza. Ook Spinoza maakt geen onderscheid tussen recht en macht en grondt zijn analyse van de politieke werkelijkheid op een strikt determinisme. In de Tractatus Politicus ontwerpt hij op grond van deze politieke filosofie modellen van verschillende staatsvormen. Zijn schets van de democratie is onvoltooid gebleven, maar had ongetwijfeld grote overeenkomst vertoond met Van den Endens gedachten.
Ook tal van andere thema's uit SpinozaÕs politieke werken vindt men in Van den Endens geschriften. Zo voert Van den Enden een doorlopend pleidooi voor volledige meningsvrijheid en waarschuwt hij tegen geestelijken die de godsdienst misbruiken om politiek te bedrijven. In de voorgenomen Amerikaanse kolonie wilde Van den Enden daarom predikanten niet toelaten, Hij stelt dat een politieke gemeenschap niet op vertrouwen gegrond kan worden, en wil de samenleving zo inrichten dat de bestuurders hun eigenbelang alleen kunnen nastreven door het belang van allen te dienen: Hij neemt aan dat de ware godsdienst alleen bestaat uit liefde voor God en de naaste.
Klever meent bovendien met argumenten aan te kunnen tonen dat Van den Enden op tal van plaatsen ook karakteristieke elementen van Spinoza's verdere wijsbegeerte naar voren brengt, zoals de leer van de passies, de drie soorten kennis en het panthe•sme. Na de wetenschappelijke publicatie van de door hem gevonden teksten zal veel onderzoek verricht moeten worden om hun volle rijkdom uit te putten. Zelf is hij nu al van mening dat de stelling verdedigd kan worden dat Van den Enden tot Spinoza in dezelfde verhouding stond als Socrates tot Plato.
Klever geeft toe dat het niet uitgesloten is dat niet Van den Enden Spinoza, maar juist Spinoza Van den Enden be•nvloed heeft. Hij acht dit echter zeer onwaarschijnlijk. Kortgeleden heeft Klever aangetoond dat Spinoza zijn Korte Verhandeling in april 1662 in handschrift aan zijn Amsterdamse vrienden overhandigde. Onlangs is geconstateerd dat een ander jeugdwerk van Spinoza, de Tractatus de intellectus emendatione, geen ontleningen aan Terentius bevat. Men heeft daaruit wel op willen maken dat het werk zeer vroeg gedateerd moet worden, nog in de jaren 1650.In beide jeugdwerken speelt de gedachte al een rol dat de mens alleen het hoogste geluk kan bereiken als zijn medemensen ook gelukkig zijn en dat men zich dus voor hun welzijn moet inzetten. Al in zijn eerste geschriften acht Spinoza de politiek daarom belangrijk.
Maar pas SpinozaÕs Tractatus Theoligico-politicus uit 1670 bevat een uitgewerkte politieke filosofie, die qua omvang te vergelijken valt met Van den Endens werken. We weten dat Spinoza al in de jaren vijftig Van den Endens onderwijs heeft genoten. Al in l650 had Van den Enden een politiek relevant boek uitgegeven. We weten dat Van den Enden zeer geacht was om zijn geleerdheid en zelfstandigheid van geest. Niet alleen Colerus, maar ook andere contemporaine auteurs, zoals Salomon van Til en Willem van Goeree leidden Spinoza's gedachten terug op Van den Enden. Goeree, die Van den Enden persoonlijk gekend had, vermeldt dat deze "zeer mild was zyn Ongodistize gronden aan ryp en groen uyt te venten, en te roemen. Dat hy zig het Fabeltjen van 't Geloof had quytgemaakt".
In ieder geval heeft Klever met zijn vondsten de interpretatie van de wording van Spinoza's filosofie van belangrijke nieuwe bronnen voorzien. Zelfs afgezien van de vraag naar de prioriteit lijkt het nu duidelijk dat Spinoza deel vormde van een Amsterdamse kring die de gedachten van Descartes radicaliseerde. Zo interpreteerde de Deense geleerde Olaus Borch in zijn dagboek in het jaar 1662 het streven van de groep rond Van den Enden. Spinoza moet men dan zien tegen de achtergrond van de Hollandse cultuur . Het is zelfs mogelijk dat Klever in zijn verst reikende interpretatie ‑ dat Van den Enden de bedenker van Spinoza's wijsbegeerte was - gelijk heeft en de achtergrond van Spinoza's hele filosofie nu verhelderd kan worden.
Comments (4)
Geachte Heer/Mevrouw,
Is er een editie van de Ethica met zowel de Latijnse als de Nederlandse tekst?
m.vr.groeten
Ruud Boute
Door R BOUTE | 31 juli 2005 13:51
In 2003 heeft Henri Krop een versie uitgebracht van de Ethica die zowel de latijnse als zijn nederlandse vertaling geeft. Zie ISBN 90.351.1796.4.
Rudolf Meijer heeft de latijns/engelse versie online staan.
Het is de bedoeling om de vertaling van Burger die op despinoza.nl staat ook aan te bieden in een latijns/nederlandse versie.
De pagina's zoals die nu te zien zijn (zie Ethica) krijgen dan links latijn en rechts nederlands.
Een tijdspanne daarvoor heb ik helaas niet.
Met dank voor uw reactie, hartelijke groet,
Leon Kuunders
Door Leon | 31 juli 2005 14:13
Geachte
Ik ben een studente in het laatste jaar aan het Stedelijk Lyceum van Antwerpen. Voor moraal kregen we de opdracht een eindwerk te maken omtrent een filosoof. Ik heb gekozen, zonder specifieke reden, voor Spinoza. Na het vluchtig doorlezen van u werk, zou ik u willen vragen of het eventueel mogelijk is om met u te corresponderen over Spinoza's leven, werken...
Indien u zo vriendelijk zou willen zijn, gelieve mij te contacteren.
Vriendelijke groeten
Sappenberghs Mieke
Door mieke | 16 maart 2006 23:04
Een bericht met de gelijke strekking als boven stond in 1995 in de Volkskrant.
Door Leon | 21 september 2006 10:40