«« Zo vrij als een vogel
Begin
Wat! Spinoza uit het eindexamen vwo? »»

De blasfemie van de ontkenning

directe link naar dit bericht link naar de reacties rubriek: artikelen

’Ontkenning’ is de afgelopen twee decennia uitgegroeid tot het eenentwintigste-eeuwse equivalent voor ketterij. Sceptici die vragen hebben gesteld bij de officiële verklaringen van '911' zijn zich ter dege van dit probleem bewust. Ook Spinoza koos (verstandig!) voor het niet publiceren van de Ethica bij zijn leven. En wie bijvoorbeeld sceptisch staat tegenover de milieuwijsheid van tegenwoordig wordt al snel op een lijn gezet met ontkenners van de Holocaust. Deze seculiere inquisitie staat het vrije denken in de weg, betoogt de socioloog Frank Furedi in dagblad Trouw. De vrije meningsvorming wordt hoe langer hoe meer beperkt.

Graag voeg ik er nog een verwijzing bij naar een interview uit Filosofie Magazine van afgelopen maand. Daarin komt Kees Schuyt, voorzitter van Vereniging Het Spinozahuis, aan het woord. Schuyt noemt vier steunberen die wat hem betreft nodig zijn om een maatschappij in stand te houden: het strafrecht, de academische vrijheid, religieuze tolerantie en geweldloze conflictoplossing. Vanuit zijn rol als voormalig lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid luidt hij de klok over de steeds verder toenemende invloed van de politiek op de wetenschap.

"Je moet gaan oppassen wanneer de wetenschap niet meer onpartijdig wil zijn, en de machthebbers naar de mond gaat praten, zoals in nazi-Duitsland gebeurde, of in veel theocratieën. Amerika is ook aan het afglijden naar zo'n theocratie. Aan de onafhankelijkheid van de wetenschap mag je niet rommelen."

Schuyt haalt het rapport "Waarden, normen en de last van het gedrag" aan. Dit rapport werd geschreven in 2003. Schuyt "Ik weet dat Balkenende niet blij was met het rapport."

De voornaamste reden daarvoor was dat in het rapport niet die conclusies werden getrokken die de grote politieke leider graag wilde zien. Wat dat betreft is de recente verschuiving van de WRR richting religieuze onderwerpen een punt van zorg.

Het essay uit de zaterdag editie van Trouw is onder volledig overgenomen.

De blasfemie van de ontkenning 

Eens in de zoveel tijd sta ik zomaar op de Campo dei Fiori, mijn favoriete plein in Rome. Ik hou van het gewoel van de markt in de open lucht, de heerlijke geuren die uit de restaurants en cafés komen, de chaos van de jonge kinderen die met vrijende paartjes en gepensioneerden wedijveren om een beetje ruimte. Het plein wordt gedomineerd door het standbeeld van Giordano Bruno, de ketter die op 17 februari 1600 op de brandstapel stierf omdat hij niet in de Onbevlekte Ontvangenis geloofde.

Een pelgrimstocht naar de Campo dei Fiori heeft zo zijn nut omdat je wordt herinnerd aan de manier waarop de heersende machten lang geleden met dissidente vrijdenkers omgingen. Maar vandaag de dag denk ik niet langer alleen aan het verleden als ik naar het standbeeld kijk. In de eerste jaren van de eenentwintigste eeuw zijn de westerse samenlevingen namelijk ten prooi gevallen aan de invloed van geborneerde, intolerante en antidemocratische impulsen.

Mensen die de gangbare culturele orthodoxie durven bekritiseren, worden dikwijls als immorele, kwade lieden behandeld en hun argumenten worden afgeschilderd als een vorm van seculiere ketterij.

Heel wat invloedrijke figuren stellen zich nonchalant op tegenover het vrije woord en geloven dat ’gevaarlijke’ ideeën dienen te worden onderdrukt.

Ongeloof in de wijsheid van de dag wordt getypeerd als ’ontkenning’, en sommigen brandmerken dat als een misdrijf dat dient te worden bestraft. Het begon met de ontkenning van de Holocaust, die voorafging aan de ontkenning van andere genociden. Toen volgde de veroordeling van de ’aidsontkenning’, die weer werd gevolgd door die van de ’ontkenning van de klimaatverandering’.

Dat de ontkenning onder vuur ligt heeft weinig te maken met de details van zeer emotioneel beladen kwesties als het debat over de Holocaust of aids of milieuvervuiling. Het wordt veeleer veroorzaakt door een wijdverbreide houding van onverdraagzaamheid jegens vrijdenkerij.

Vrijdenkerij lokt altijd de woede uit van dogmatische moralisten. Mensen die zich wijdden aan experimenten en aan het exploreren van nieuwe ideeën, filosofen en wetenschappers inbegrepen, werden altijd al als ketters gebrandmerkt.

Vrijdenkers voelen zich geroepen om aan het heersende dogma te twijfelen, en dat betekent dikwijls dat ze de officiële lezing van de waarheid ontkennen.

De Joodse wijsgeer Spinoza werd beticht van ketterij en uit de synagoge gebannen omdat hij de openbaring ontkende.

In 1633 werd Galileo door de katholieke inquisitie berecht voor zijn kritiek op de kerkelijke kosmologie. Bedreigd met marteling en met de dood zag hij zich gedwongen om zijn overtuigingen af te zweren, en hij werd veroordeeld tot gevangenschap voor de rest van zijn leven.

Dus wat doe je als je serieuze twijfels hebt over de wijsheid van de dag, maar weet dat je ideeën als ketterij zullen worden gehekeld?

De wetenschapper Isaac Newton stond voor het dilemma of hij publiekelijk zou verklaren dat hij niet in het bestaan van een persoonlijke duivel en van demonen geloofde (de heersende opvatting was dat het ontkennen  van een duivel of demon logisch gezien zou leiden tot het ontkennen van het bestaan van god, LK). Maar hij had veel te verliezen als men hem van ketterij zou betichten.

Collega’s van hem die de Drie-eenheid loochenden, raakten in sommige gevallen hun academische posities kwijt. Een tijdgenoot beweerde dat Newton zijn opvattingen voor zich hield omdat „ketters werden gezien als religieus verdacht, maatschappelijk gevaarlijk en moreel ontaard”. 1)

Ook anderen probeerden aan de gramschap van de ketterjagers te ontkomen.

Copernicus, die ontkende dat de aarde het middelpunt van het universum was, ontliep zijn straf door de publicatie van zijn boek uit te stellen tot aan zijn dood.

De meesten van zijn collega’s en andere wetenschappers volgden zijn voorbeeld, zodat de copernicaanse astronomie haast een eeuw lang praktisch tot stilzwijgen was veroordeeld.

Maar niet iedereen was bereid om dat spelletje mee te spelen. Giordano Bruno was de dapperste loochenaar van de kerkelijke dogmatiek en een pleitbezorger van de copernicaanse theorie. Hij weigerde zich de mond te laten snoeren en nam het en plein public op voor Copernicus’ ideeën. Zelfs nadat hij zeven jaar in het cachot van de inquisitie had doorgebracht, weigerde hij in te binden. Het kostte hem zijn leven. Deze ketter durfde zich tot het bittere einde op zijn ketterij te laten voorstaan. „Jullie zijn misschien wel banger om jullie vonnis uit te spreken dan ik om het aan te horen”, beet Bruno zijn vervolgers toe tijdens de laatste zitting van zijn proces.

In de Middeleeuwen werd het misdrijf ketterij geassocieerd met de ontkenning van de geloofsartikelen van de rooms-katholieke kerk. In theorie probeerde de inquisitie ketters hun dwalingen te laten inzien en ze hun ketterse opvatting af te laten zweren. Alleen als ze volhardden in het ontkennen van bepaalde dogma’s werden ze overgedragen aan het burgerlijk gezag om te worden bestraft – doorgaans belandden ze op de brandstapel.

Toen de vroege humanist Michael Servetus, die werd opgejaagd door de katholieke inquisitie, naar het protestantse Genève vluchtte, werd hij door het calvinistische bewind terechtgesteld omdat hij de leerstellingen van de Drie-eenheid en de erfzonde loochende. Zelfs in Engeland gingen de ketterverbrandingen nog door na de Reformatie. Tijdens het bewind van Jacobus I trok Bartholomew Legat de aandacht van de anglicaanse kerk omdat hij de goddelijkheid van Christus ontkende. Hij werd uitgemaakt voor ’obstinate, weerspannige en onverbeterlijke’ ketter en vond de dood op de brandstapel. Zijn broeder in de zonde, Edward Wightman, werd terechtgesteld op 11 april 1612 – de laatste ketter die in Engeland werd verbrand. Ook in Schotland was het een riskante zaak om de Drie-eenheid te loochenen. In 1697 werd Thomas Aikenhead opgehangen vanwege deze godslastering.

De oude inquisitie staat vandaag de dag in een kwade reuk. De katholieke kerk heeft steeds minder op met haar ketterjachtreputatie van weleer. Ironisch genoeg wordt de katholieke kerk, die de ontkenning in het verleden systematisch criminaliseerde, er tegenwoordig van beticht dat ze „druk bezig is met het bedrijven van inquisitie-ontkenning”.

Ook volgens sommige seculiere en protestantse critici maakt het Vaticaan zich met zijn selectieve herinnering aan wangedrag schuldig aan inquisitie- ontkenning.

Inquisiteurs in spe kunnen niet langer vertrouwen op de macht van de kerk of het gezag van de godsdienst als ze hun opponenten het zwijgen willen opleggen.

De westerse samenleving lijkt simpelweg het vermogen te zijn verloren om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. We spreken gemakkelijker over waarden in meervoud dan over één enkele waarde die iedereen omarmt; de samenleving predikt liever ’waarheden’ dan de waarheid. In de meeste kwesties zijn we vrij om onze overtuigingen en sympathieën te kiezen. Docenten vertellen hun universitaire studenten – vooral in de sociale wetenschappen en de humaniora – dat goede of verkeerde antwoorden niet bestaan. De autoriteiten dwingen geen expliciete morele code af, maar proberen het gedrag te sturen met een diffuse retoriek waarin moeilijke vragen worden omzeild. Zo wordt er bijvoorbeeld gesproken over ’gepast’ of ’ongepast’ gedrag.

Paradoxaal genoeg geeft de afwezigheid van morele helderheid vandaag de dag aanleiding tot een klimaat van geborneerdheid en onverdraagzaamheid.

In een tijd dat moralisten het moeilijk vinden om duidelijk onderscheid te maken tussen goed en kwaad, worden ze gedwongen om de grens tussen aanvaardbaar en onaanvaardbaar gedrag op een andere manier te trekken. Dus grijpen ze naar voorbeelden van ondubbelzinnig kwaad – pedofilie, de Holocaust, milieuvervuiling – om potentiële morele overtredingen te definiëren.

De tegenwoordige ketterjagers proberen nieuwe taboes te construeren. Het meest geritualiseerde en geïnstitutionaliseerde taboe in de westerse samenleving is de twijfel aan de Holocaust, of de weigering om je tegen de Holocaust uit te spreken. Talloze landen beschikken inmiddels over wetten tegen de ontkenning van de Holocaust. In Oostenrijk kan het ontkennen ervan je komen te staan op een gevangenisstraf van tien jaar. De Duitse minister van justitie Brigitte Zypries bepleitte vorige maand een algemeen Europees verbod op Holocaustontkenning en het dragen van nazisymbolen.

De Holocaust is inmiddels getransformeerd tot een universele morele metafoor die in tal van campagnes en acties wordt ingezet voor specifieke belangen.

Het Holocaustbrandmerk wordt nu ook voor andere ervaringen gebruikt; we horen tegenwoordig spreken over de Afrikaans- Amerikaanse holocaust, de Servische holocaust, de Bosnische holocaust, de Rwandese holocaust. Anti-abortusactievoerders protesteren tegen de ’holocaust van foetussen’ en dierenrechtenactivisten veroordelen de ’zeehondenholocaust’ in Canada. Door dit soort manipulatie van de Holocaustmetafoor wordt een historische tragedie gekarikaturiseerd.

Veel Amerikaanse Joden waren verontwaardigd toen een dierenrechtenorganisatie een campagne lanceerde waarin het slachten van vee werd vergeleken met de moord op de Joden tijdens de Holocaust. Op een tentoonstelling, die ’Holocaust op uw bord’ heette, werden beelden van mensen in concentratiekampen gehangen naast beelden van dieren in hokken.

Ontkenning is de afgelopen twee decennia uitgegroeid tot het eenentwintigste- eeuwse equivalent voor ketterij. Wie het oneens is met de beweringen van modieuze actievoerders kan rekenen op censuur en onverdraagzaamheid. Als gevolg van het precedent dat werd geschapen door wetten tegen de ontkenning van de Holocaust, nam het Franse parlement oktober vorig jaar een wet aan waardoor iedereen die de Armeense genocide ontkent met een jaar gevangenis kan worden bestraft.

Ontkennen is getransformeerd tot het algemene kwaad. Dat blijkt duidelijk uit de manier waarop het stigmatiseren van de ontkenning uit het rijk van de historische controverses naar andere discussieterreinen is overgewaaid. Zo beweert een milieuactivistische auteur dat de termen ’klimaatverandering’, ’broeikaseffect’, ’invloed van de mens’ en ’aanpassing’ zelf vormen van ontkenning zijn, „verwant aan andere vormen van schending van de mensenrechten”. Sommige mensen lijken niet langer te begrijpen wat een verschil van mening betekent – het is allemaal ’ontkenning’.

De beschuldiging ontkenning is een seculiere vorm van blasfemie geworden.

Een boek van een auteur die sceptisch staat tegenover de heersende milieuwijsheid werd afgedaan met de woorden: „Deze tekst hanteert de strategie van hen die bijvoorbeeld volhouden dat homoseksuelen niet sterven aan aids, dat er geen Joden door de nazi’s werden uitgeroeid, enzovoorts.” 2) Deze geforceerde verbinding tussen drie zeer geladen kwesties – milieuvervuiling, aids, de nazi- Holocaust tegen de Joden – laat zien hoe ontkenning uitgroeide tot een alom inzetbare blasfemie.

Als ontkenning eenmaal is gestigmatiseerd, wordt er censuur geëist. Kijk maar eens naar de huidige pogingen om iedereen tot zwijgen te brengen die voorspellingen over catastrofale klimaatverandering bekritiseert. Dergelijke sceptici worden veelvuldig gebrandmerkt als ’ontkenners van het broeikaseffect’ en hun gedrag wordt dikwijls vergeleken met dat van antisemitische Holocaustontkenners. „Ik heb erg weinig geduld met mensen die ontkennen dat de mens verantwoordelijk is voor de vervuiling van de bovenste lagen van de atmosfeer en het afbreken van de ozonlaag”, zegt een morele activist, om vervolgens te verklaren: „Er is geen intellectueel verschil tussen de Lomborgianen [zij die de argumentatie van de scepticus Bjorn Lomborg aanhangen], die stelselmatig weigeren om de overweldigende bewijzen te aanvaarden voor het feit dat het broeikaseffect door de mens wordt veroorzaakt, en de neonazistische Holocaustontkenners.”

De ketter wordt veroordeeld omdat hij een gezag heeft durven bekritiseren dat onder geen beding mag worden bekritiseerd. De ’overweldigende bewijzen’ dienen hier als equivalent voor de godsdienstige openbaringswaarheid, en zij die twijfelen aan ’wetenschappers van onbetwiste reputatie’ – de nieuwe priesterkaste dus – maken zich schuldig aan godslastering.

Sommige journalisten vinden dat we mensen die het heilige verhaal over het broeikaseffect weigeren te aanvaarden simpelweg het zwijgen moeten opleggen in de media. „Je kunt in de journalistiek een punt bereiken waar het onverantwoordelijk wordt om naar balans te streven”, stelt CBS-verslaggever Scott Pelley ter rechtvaardiging van zo’n censuurhouding.

Vanuit dit geborneerde standpunt gezien hebben de media de verantwoordelijkheid om ontkenners van het broeikaseffect met alle denkbare middelen de mond te snoeren.

Een Oostenrijkse journalist schreef vorig jaar dat het, aangezien „David Irving in Oostenrijk is gearresteerd omdat hij de Holocaust ontkende”, misschien „te verdedigen is om van ontkenning van de klimaatverandering een misdrijf te maken”.

Waarom? Omdat het een „misdaad tegen de menselijkheid is, tenslotte”.

David Roberts, journalist voor het internettijdschrift Grist, zou graag zien dat ontkenners van het broeikaseffect net als nazi-oorlogsmisdadigers worden vervolgd.

Op de giftige toon die de dogmatische inquisiteur typeert stelt hij vast: „Er moeten oorlogsmisdrijfprocessen tegen die ellendelingen komen. Een soort klimaat-Neurenberg.”

Ontkenning lijkt het hedendaagse equivalent te zijn voor wat de traditionele godsdienst ooit placht aan te duiden als een zondig of gevaarlijk idee. Lang geleden begrepen theocraten dat het gezag van hun geloofssysteem zou toenemen als ze nadrukkelijk stelden dat „God ongeloof straft”. En ook godslasteraars moesten worden gestraft, vanwege de verderfelijke invloed die hun godslasteringen op anderen zouden kunnen hebben.

De tegenwoordige inquisiteurs hebben die benadering overgenomen wanneer ze nadrukkelijk stellen dat je je ’verantwoord gedraagt’ als je opvattingen onderdrukt omdat je mensen daarmee beschermt tegen ’verkeerde opvattingen’ en ongeloof. De transformatie van ontkenning tot taboe weerspiegelt het tegenwoordig wijdverbreide conformistisch dogmatisme.

Ik wijs er hier graag op dat het Engelse woord ’heresy’ (ketterij) is afgeleid van het Griekse woord dat ’kiezen’ betekent.

Arthur Versluis laat ons dat nog eens weten in zijn belangrijke boek ’The New Inquisitions’. „Een ketter is dan ook iemand die kiest, iemand die dus model staat voor de vrijheid van individueel denken”, noteert Versluis. En wat de inquisitie verbindt met de huidige ketterjagers is misschien het belangrijkste van alles: het „misdrijf in kwestie is au fond een ’misdrijf’ van denken”.

Volgens de Oxford English Dictionary is er sprake van ontkenning wanneer men (van iets) „beweert dat het onwaar of onhoudbaar is”. Daarom is ontkenning ook onlosmakelijk verbonden met het kritische denken door de eeuwen heen. Zij die de officiële lezing van de gebeurtenissen ontkenden, konden altijd rekenen op vijandigheid, en soms op fysieke repressie.

Vandaag de dag is het woord ontkenning ontdaan van zijn radicale en kritische boventonen. Het wordt gebruikt als synoniem voor de weigering om de waarheid te erkennen – zoals bij de ontkenning van de Holocaust.

In het alledaagse spraakgebruik wordt ontkenning gezien als een uiting waaraan lage, oneerzame motieven ten grondslag liggen. In de psychoanalyse staat ontkenning voor het onderdrukken van pijnlijke en beschamende herinneringen en ervaringen. In de huidige therapiecultuur krijgen mensen die gedachten uiten die in tegenspraak zijn met onze eigen gedachten vaak te horen dat ze ’in een ontkenningsfase’ zitten.

Het is een manier geworden om hun standpunt in diskrediet te brengen, om hun het zwijgen op te leggen.

De hedendaagse cultuur moedigt de publieke uiting van emotie aan – en ook de herkenning en de erkenning van de gevoelens van anderen. In deze situatie is men ontkenning gaan zien als een negatieve emotionele respons. Iemand schreef eens dat ontkenning staat voor de weigering om „een verontrustende of pijnlijke realiteit onder ogen te zien”.

Verkeren in een ontkenningsfase is dus diametraal tegengesteld aan het erkennen van pijn en andere ongemakkelijke feiten. We kunnen het mensen vergeven dat ze drugs gebruiken of te veel drinken, als ze maar deelnemen aan een ontwenningsprogramma van twaalf stappen en hun fouten erkennen. Ontkenning daarentegen wordt gezien als een symptoom van een destructieve, gevaarlijke persoonlijkheid. Volgens een commentator is alcoholisme ’de ontkenningsziekte’ en ’ontkenning het levenssap der verslaving’. In het alledaagse spraakgebruik gebruikt men het woord ontkenning dikwijls om een zieke geest aan te duiden. Een zelfhulpwebsite laat de wereld weten dat de „ontkenningsziekte jaarlijks meer mensen de dood in jaagt dan welke andere ziekte ook”.

En als die ontkenning dan wordt gekoppeld aan een pijnlijke historische gebeurtenis als de Holocaust, is ze niet meer louter zelfdestructief en wordt ze klaarblijkelijk ook een bedreiging voor anderen. Ontkenning is niet zomaar de psychische eigenschap van een individu – het is een culturele kracht geworden die het welzijn van mensen bedreigt.

De criminalisering van de ontkenning is het sterkst ontwikkeld in genocidediscussies.

Volgens Gregory Stanton, de vroegere voorzitter van Genocide Watch, vertegenwoordigt ontkenning het laatste stadium van wat hij de ’acht stadia der genocide’ noemt en behoort het bovendien tot de ’zekerste indicatoren van toekomstige genocidale massamoorden’.

Vanuit dit perspectief is ontkenning geen simpele meningsuiting, maar onderdeel van de massamoord.

De therapiecultuur moedigt mensen aan om hun emotionele leed als pijnlijker en schadelijker te beschouwen dan hun fysieke leed. En vanuit dit perspectief wordt de door ontkenning veroorzaakte pijn afgeschilderd als uitzonderlijk ernstig en gruwelijk. Dit is wat Elie Wiesel bedoelde toen hij de genocideontkenning karakteriseerde als een ’dubbele moord’, omdat hij gelooft dat die ook de herinnering aan het misdrijf vermoordt.

Deze transformatie van woorden en metaforen tot massavernietigingswapens is deel gaan uitmaken van de strategie der groene paniekzaaiers. Psychotherapeutisch jargon over mensen die in een ontkenningsfase verkeren en de waarheid niet kunnen accepteren wordt als verklaring gebruikt voor het feit dat iedereen niet voortdurend in een staat van paniek verkeert vanwege de naderende milieuapocalyps. De Indiase journalist Mihir Shah heeft hiervoor de term ’milieuontkenningssyndroom’ gemunt.

Anderen verkondigen dat „we de bewijzen voor klimaatverandering intellectueel gezien kunnen accepteren, maar het ontzettend moeilijk vinden om onze verantwoordelijkheid voor een misdrijf van deze proporties te aanvaarden”. Volgens milieuactivist George Marshall toont dit aan dat ontkenning een fundamenteel immorele handeling is. „Ja, het krachtigste bewijs voor onze ontkenning is het onvermogen om zelfs maar te erkennen dat er sprake is van een morele dimensie met daders en slachtoffers.”

Is het ooit legitiem om de vrijheid van meningsuiting te criminaliseren? Er is weinig twijfel dat mensen die de betekenis van de Holocaust ontkennen of proberen te bagatelliseren worden gedreven door de minderwaardigste motieven.

Ze geloven dikwijls dat de Tweede Wereldoorlog door de verkeerde partij is gewonnen en ze willen de geschiedenis herschrijven om het nazisme te legitimeren.

Ze zijn bij tijd en wijle obsessief antisemitisch. Er bestaan een paar heel goeie redenen om in het krijt te treden tegen hen die de concentratiekampen en de gaskamers de geschiedenis uit willen werken.

Maar er bestaan ook een paar heel slechte redenen om tegen de Holocaustontkenning in het geweer te komen.

Een ervan is het idee dat de ontkenning de gevoelens van de Joodse overlevenden kwetst. Vrijheid van meningsuiting kan geen vrijheid van meningsuiting zijn als mensen niet het recht hebben om hun medeburgers te kwetsen. De eis dat we de pijn en het lijden van een specifieke groep slachtoffers erkennen heeft meer te maken met morele politiek dan met het verlangen om historische waarheden te bevestigen.

Een criticus van de Holocaustontkenning, de schrijver D.D. Guttenplan, stelt dat het in het debat niet gaat om de exacte historische details. „Als je geen oog hebt voor de pijn die de overlevenden van de Holocaust voelen wanneer hun eigen ervaring wordt ontkend (...) ontken je onze gemeenschappelijke menselijkheid.” Misschien. Maar als je van de geschiedenis een vorm van therapie maakt die de gevoelens van slachtoffers moet bevestigen, loop je het risico dat het debat ontaardt in een vorm van sociale technologie.

Sommigen beweren dat de Holocaustontkenning een probleem is omdat er meer en meer overlevenden sterven en dus uiteindelijk niemand meer over zal zijn om zich te verzetten tegen de bewering dat deze gruwelijke gebeurtenis een sprookje is. Anderen zijn bang dat jonge mensen die op internet surfen onvermijdelijk op antisemitische websites stuiten en dan het historisch besef missen om door de propaganda heen te kijken.

Toch kun je met bureaucratische interventie en censuur niet voorkomen dat zulke ideeën de aandacht trekken.

Zelfs vanuit een beperkt pragmatisch perspectief bezien werkt zoiets niet. In de eeuw van het internet krijg je ideeën de wereld niet uit.

Pragmatische politici en rechtsgeleerden peperen ons voortdurend in dat vrijheid van meningsuiting geen absoluut recht is. Anderen beweren dat vrijheid van meningsuiting een overschatte mythe is. Wij besteden meer tijd aan discussies over het intomen van de vrijheid van meningsuiting dan aan het uitbreiden ervan.

Maar vrijheid van meningsuiting is geen zaak van pragmatisch gemak; het is een fundamenteel democratisch principe.

Dit werd ingezien door de Franse Assemblée Nationale in 1789, toen die stelde: „De vrije uiting van gedachten en opvattingen is een van de kostbaarste rechten van de mens; iedere burger mag daarom vrijuit spreken, schrijven en drukken.” Dit recht lijkt opdeelbaar te zijn geworden. Westerse samenlevingen vinden het moeilijk om hun principes na te leven. Pragmatische politici en rechtsgeleerden peperen ons voortdurend in dat vrijheid van meningsuiting geen absoluut recht is. Anderen beweren dat vrijheid van meningsuiting een overschatte mythe is. We besteden meer tijd aan discussies over het intomen van de vrijheid van meningsuiting dan aan het uitbreiden ervan. En elke keer dat één vorm van meningsuiting aan banden is gelegd, fungeert dat als ouverture op de censuur op een andere. Zo heeft de criminalisering van de Holocaustontkenning geleid tot de onderdrukking van andere ontkenningen van conventionele wijsheden.

Vooral betreurenswaardig is het dat de wetenschap wordt gemobiliseerd om de vrije gedachte te helpen intomen. Delen van het wetenschappelijk establishment stellen dat het debat over het broeikaseffect voorbij is, en dat zij die de zogenaamde wetenschappelijke consensus ontkennen moeten worden uitgestoten.

Maar het is onacceptabel de wetenschap te gebruiken om debatten te beëindigen.

Het is hooguit zo dat wetenschappelijk onderzoek kan bewijzen dat er belangrijke problemen bestaan – maar hoe de samenleving die bewijzen interpreteert, is een zaak van polemiek en debat, van politieke, morele en culturele factoren.

Uitspraken over veilige seks, verantwoorde omgang met kinderen en milieuvervuiling zijn het product van culturele interpretatie, net als de vele bedreigingen waar de wereld kennelijk mee wordt geconfronteerd. De wetenschap heeft een aantal heel belangrijke dingen over deze problemen te zeggen waaraan we niet kunnen en moeten voorbijgaan.

Maar de wetenschap vertelt ons niet wat een probleem voor de samenleving betekent en hoe we daarmee moeten omgaan.

Daarom moet geen enkel onderwerp als taboe worden behandeld. En daarom mag de wetenschap niet worden gebruikt om een discussie te beëindigen.

Op onze zoektocht naar betekenis hebben we het recht om over alles te twisten en te debatteren en om onze opvattingen vrijelijk te uiten. En in ons conformistische tijdperk is een gezonde dosis wantrouwen geen slechte zaak.

Een laatste punt. De huidige geest van onverdraagzaamheid tegenover de vrijheid van meningsuiting keert ook terug in de publieke opinie. Een van de verontrustendste ontwikkelingen van de afgelopen twee decennia is het verlies van steun voor de vrijheid van meningsuiting onder brede lagen van de bevolking.

Bevestiging voor dit feit leverde de recentelijk gepubliceerde British Social Attitudes Survey, waarin naar voren kwam dat een meerderheid van het Britse publiek (64 procent) voorstander was van het recht ’om niet te worden blootgesteld aan kwetsende opvattingen’ dan van het recht van mensen om ’te zeggen wat ze denken’ (54 procent). Het rapport concludeerde dat het „grote publiek over het geheel genomen minder overtuigd is van de burgerlijke vrijheden dan vijfentwintig jaar geleden”. Slechts een kleine meerderheid neemt de vrijheid van meningsuiting serieus. Het onderzoek suggereert verder dat deze geborneerde houding dateert van vóór de strijd tegen het terrorisme, en dus niet voortkomt uit de politieke atmosfeer die ontstond na 11 september 2001.

Alleen dat feit al onderstreept de omvang van de taak waarvoor diegenen onder ons staan die hun vrijheden nog altijd serieus nemen.

Vertaling Jabik Veenbaas Frank Furedi (Hongarije, 1948) is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Kent.

Dit essay werd eerder gepubliceerd in het Britse internetmagazine Spiked-Online.com.

In 2006 verscheen van Furedi bij Meulenhoff ’Waar zijn de intellectuelen?’ (ISBN 9029077530). In mei komt ’Cultuur van angst’ (ISBN 9029078928) uit.

1) Stephen Snobelen, ‘Isaac Newton, heretic: the stategies of Nicodemite’, BJHS, 1999, vol. 32, p.381.

2) Stuart Pimm & Jeff Harvey ‘No need to worry about the future’, Nature, 8 November 2001

 

Plaats een reactie


Reacties

Aanbevolen

Powered by
Movable Type 4.1