De twede eigenschap die wij (Proprium of) eigen noemen is de Voorzienigheid
V. |
[f.39] De twede eigenschap die wij (Proprium of) eigen
noemen is de Voorzienigheid, welke bij ons niet anders is als die poginge
die wij en in de geheele Natuur en in de bezondere dingen ondervinden,
strekkende tot behoudenisse en bewaringe van haar zelfs wezen. Want het is
openbaar, dat geen ding door zijn eige natuur zoude konnen tragten tot
sijn selfs vernietinge; maar in tegendeel dat ieder dink in [zig] zelfs
een poginge [heeft] om zig zelfs en in zijn stand te bewaaren en tot beter
te brengen. Zo dat wij dan volgens deze onze beschrijvinge stellen een
Algemeene en een bezondere voorzienigheid. De algemeene is die door de
welke ieder zaak voortgebragt en onderhouden word voor zoveel zij zijn
deelen van de geheele Natuur. De bezondere voorzienigheid is die poginge
die ieder ding bezonder tot het bewaren van zijn wezen heeft voor zo veel
ze niet als een deel van de Natuur, maar als een geheel aangemerkt word.
Het welk met dit navolgende exempel verklaart word: Alle de leeden van de
mensch woorden voorzien ende voorzorgt voor zo veel zij deelen van de
mensch zijn, het welk de algemene voorzienigheid is: en de bezondere is
die poginge, die ieder bezonder lit (als een geheel en geen deel van de
mensch) tot het bewaren en onderhouden van zijn eijgen welstand heeft.
|
|
VI. |
[f.40] De derde eigenschap is zeggen wij, de
goddelijke praedestinatie.
1. Al voorens hebben wij bewezen dat God niet en kan laten te doen het geene hij doet namelijk, dat hij alles zo volmaaktelijk heeft geschapen, <omdat> dat het niet volmaakter kan zijn. 2. En daar bij, dat geen dink zonder hem en kan bestaan nog ook verstaan worden. Staat nu aan te merken offer dan in de Natuur eenige gebeurlijke dingen zijn. Namentlijk offer eenige dingen zijn, die konnen gebeuren en ook niet gebeuren. Ten anderen, of er eenige zaake is, van de welke wij niet konnen vragen waarom ze is? Maar dat er geen gebeurlijke dingen zijn, bewijzen wij dusdanig. Iets dat geen oorzaak heeft om te zijn, is onmogelijk dat het zij: Iets dat gebeurlijk is heeft geen oorzaak ergo. Het eerste is buijten alle dispuijt: het tweede bewijzen wij aldus. Indien iets dat gebeurlijk is een bepaalde en zeekere oorzaak heeft om te zijn, so moet het dan noodzakelijk zijn; maar dat het ende gebeurlijke ende noodzaakelijke tegelijk zoude zijn is strijdig. Ergo. Misschien zal iemand zeggen, dat iets gebeurlijk wel geen [f.41] bepaalde en zekere oorzaak heeft, maar een gebeurlijke. Als dit dan zodanig zoude zijn, zo moet het zijn of in sensu diviso, of in sensu composito te weten, of dat de wezentlijkheid van die oorzaak<en> niet, als oorzaak zijnde, gebeurlijk is; of wel dat het gebeurlijk is dat dat iets ('t welk wel noodzakelijk in de Natuur zoude zijn) een oorzaak zal wezen dat dat gebeurlijke iets voortkomt. Edog en het een en het ander, beide zijn zij valsch. Want wat het eerste aangaat. Indien dat gebeurlijke iets daarom gebeurlijk is om dat zijn oorzaak gebeurlijk is, zo moet dan ook die oorzaak gebeurlijk zijn, omdat die oorzaak die haar veroorzaakt heeft, ook gebeurlijk is, et sic in infinitum. En dewijl nu al te vooren bewezen is, dat van een eenige oorzaak alles afhangt, zo zoude dan die oorzaak ook gebeurlijk moeten zijn: 't welk openbaar valsch is. Aangaande het twede dan: bij aldien die oorzaak niet meer bepaald en was om het eene of om het ander voort te brengen, dat is om deze iets voort te brengen of na te laten voort te brengen, zo waar't t'eenemaal onmogelijk en dat hij het zoude [f.42] voortbrengen, en dat hij het zoude laten voort te brengen, 't welk regt streidig is. Wat dan ons voorige tweede belangt van datter in de Natuur geen zaak en is van de welke men niet kan vragen waarom datze is, we[l]k ons seggen te kennen geeft, dat bij ons te onderzoeken staat door welke [o]orzaak iets wezentlijk is; want die niet zijnde, was 't onmogelijk dat het iets zoude zijn. Deze oorzaak dan moeten wij of in de zaak of buijten de zaak zoeken. Dog zo men na den regul vraagt om dit onderzoek te doen, wij zeggen, dat er alheel geen schijnt van nooden te zijn. Want indien de wezent<heid>lijkheid aan de natuur van de zaak behoort, het is zeker dat wij dan de oorzaak niet buijten haar moeten zoeken: doch indien het zoodanig niet en is met dit iet, zo moeten wij immers de oorzaak buijten haar zoeken. Maar nademaal het eerste alleen aan God toebehoort, zo word daar door betoond (gelijk wij zulks nu ook al te vooren gedaan hebben) dat God namentlijk <de oorzaak> alleen de oorzaak van alles is. En hier uijt dan blijkt meede dat deze en geene wille van den mensch (want de wezentlijkheid vande wil <van de mensch> en behoort niet aan zijn Wezen) [f.43] ook een uijterlijke oorzaak, van de welke zij noodzaakelijk veroorzaakt word, moet hebben: Het welk ook soodaanig blijkt te zijn uijt alle het geene wij in dit Cap. gezeit hebben en ook nog meer zal blijken, zo wanneer wij in het twede deel van de Vrijheid des menschen zullen handelen en spreeken. Tegen dit alle word van andere tegengeworpen: Hoe is't mogelijk dat God, die gezeid word ten hoogsten volmaakt en de eenigste oorzaak, beschikker en voorzorger van alles te zijn, toelaat, dat des niet tegenstaande allomme zulk een verwarringe word gezien inde Natuur: En ook, waarom bij den mensch niet heeft geschapen dat hij niet en konde zondigen? Vooreerst dan, datter verwarringe in de Natuur is, kan met regt niet gezeid worden, aangezien dat niemand alle de oorzaken van de dingen bekend zijn om daar van te konnen oordeelen. Dog deze tegenwerping ontstaat uijt deze onkunde van dat zij al<geen>gemeene Ideen gesteld hebben, met dewelke zij meinen, dat de bezondere om volmaakt te zijn, moeten over een komen. Deze Ideen dan stellen zij te zijn in het [f.44] verstand van God, gelijk veel van Platoos Navolgers gezeit hebben, dat namentlijk deze algemeene Ideen (als Redelijk, Dier, en diergelijke) van God zijn geschapen; en die Aristotelem volgen alschoon zij wel zeggen dat deze dingen geen daadelijke, maar zaaken van Reeden zijn, nogtans worden die bij haar veeltijds als zaaken aangemerkt, aangezien zij klaarlijk gezeijd hebben dat sijne voorzorge zig niet over de bezondere, maar alleen over de geslagte uijtstrekt. e. g. Noijt heeft God zijne voorzorge gehad over Bucephalum enz. maar wel over het geheele geslagte van Paard. Zij zeggen ook dat God geen wetenschap heeft van de bezondere en vergankelijke dingen, maar wel van de algemeene die na haar meeninge onvergankelijk zijn. Dog wij hebben dit met regt in haar voor een onwetenheid aangemerkt, want eerst de bijzondere alle alleen hebben oorzaak en niet de algemeene, dewijle die niets zijn. God dan is alleen een oorzaak en voorzorger van de bezondere dingen: Zo dan de bezondere dingen zullen moeten overeenkomen met een andere Natuur, soo en zullen zij dan niet met haar eigen overeen konnen komen [f.45] en volgens dien niet zijn die zij waarlijk zijn. E.g. bij aldien God alle menschen zo als Adam voor den val had geschapen, zo hadde hij dan ook alleen Adam, en geen Petrus nog Paulus geschapen; ne maar dat is de rechte volmaaktheid in God, dat hij alle dingen van de minste tot de meeste haar wezentheid geeft, of om beter te zeggen, dat hij alles volmaakt in hem zelfs heeft. Wat het andere aangaat van waarom dat God de mensehen niet en heeft geschapen dat ze niet en zondigen, daarop dient, dat alles watter van de zonde ook gezeid word, zulks alleen maar gezeid word in opzigt van ons te weeten, als wanneer wij twee dingen met den anderen off onder verscheide opzigten vergelijken. E.g. Indien iemand een uurwerk om te slaan en de uuren aan te wijzen net gemaakt heeft en dat dat werkstuk met het oogmerk van den maker wel overeenkomt, zo zegt men het goet te wezen en zo niet, zegtmen het kwaat te zijn, niet tegenstaande het dan zelfs ook goet zoude konnen wezen, zoo maar zijn oogmerk was geweest het verwart en buijten tijds te doen slaan te maaken. [f.46] Wij besluijten dan te zeggen, dat Petrus met de Idea van Petrus gelijk 't noodzakelijk is, moet overeenkomen en niet met de Idea van Mensch. Goet en kwaat, of zonden en zijn dat niet anders als wijzen van denken en geenzins eenige zaaken off iets dat wezentlijkheid heeft, gelijk wij dat wel ligt in het navolgende nog breeder zullen betoonen. Want alle dingen en werken die inde Natuur zijn, die zijn volmaakt. |