2. [f.67] Wij zullen dan nu komen te verhandelen de uijtwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wij in 't voorgaande Capittel gezeid hebben en als in 't voorbijgaan weer zeggen wat Waan, geloof en klaare kennisse is. De eerste...
2. |
[f.67] Wij zullen dan nu komen te verhandelen de
uijtwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wij in 't voorgaande
Capittel gezeid hebben en als in 't voorbijgaan weer zeggen wat Waan,
geloof en klaare kennisse is. De eerste (1) dan word bij ons genoemt Waan,
de tweede 2. geloof maar de 3. die is't die wij een waare Kennisse noemen.
Waan dan noemen wij die omdat ze de dooling onderwurpen is en nooijt plaats heeft in iets daar wij zeker van zijn, maar wel daar van gissen en meijnen gesprooken word. Geloof dan noemen wij de tweede, om dat die dingen die wij alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar alleen aan ons bekend [zijn] door overtuijginge in't verstand dat het soo en niet anders moet zijn. Maar klaare Kennisse noemen wij dat, 't welk niet en is door overtuijging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve en gaat de andere verre te boven. [f.68] Dit dan vooraf zo laat ons nu koomen tot haare uijtwerkingen. Waarvan wij dit seggen: dat namelijk uijt de eerste hervoorkomt alle 3 de lijdinge (passien) die daar streijdig zijn tegen de goede reden. Uijt de tweede de goede Begeerten 4 en uijt de derde de waare en oprechte Liefde 5 met alle haar uijtspruijtzels. Alzo 6 dat wij dan de naaste oorzaak van alle de lijdingen in de Ziele, de Kennisse stellen. Want wij t'eenemaal onmogelijk achten dat, zo iemand op de voorgaande <gronden> wijsen noch begrijpt noch kent, hij tot Liefde ofte Begeerte of eenige andere Wijzen van wille zoude konnen bewogen worden. |
|
3. |
Alhier dan laat ons nu eens zien hoe dat gelijk wij gezeid hebben, de
(Passien) Lijdinge uijt de waan komen te ontstaan. En om dit wel <te> en
verstaanlijk te doen zo zullen wij eenige vande bezondere der selve
voorneemen en daar in dan als in Voorbeelden betonen 't geene wij zeggen.
7 Laat dan de Verwondering de eerste zijn de welke gevonden wordt in die geene die de zaake op de eerste [f.69] wijze kent, [*] want dewijl hij van eenige bezondere een besluijt maakt dat algemeen is, zo staat hij als verbaast, wanneer hij iet ziet dat tegen dit sijn besluijt aangaat. Gelijk iemand noit eenige schapen gezien hebbende als met korte staarten, zig verwonderd over de schapen van Marocquen dieze lang hebben. Soo zeit men van een Boer die zig zelfs hadde wijs gemaakt datter buijten zijn velden geen andere en waren, maar een koe komende te vermissen en genoodzaakt wordende die elders verr te gaan zoeken, viel in verwondering van dat buijten zijn weijnig velds noch zo groote meenigten van andere velden waren. En zeeker dit moet ook plaats hebben in veele Philosophen die hun zelfs hebben wijs gemaakt [f.70] dat er buijten dit veldje of aardklootje daar op zij zijn (omdat zij niet anders beschouden) geen andere meer en zijn. Maar nooijt en is verwondering in die geene die ware besluijten maakt, dit's een. Het tweede 8 zal zijn de Liefde: deze aangesien datze ontstaat <uijt> of uijt ware begrippen, off uijt opinien, of ook eindelijk uijt hooren zeggen alleen zullen wij eerst zien, hoe uijt de opinien, daarna hoe uijt de begrippen: want de eerste strekt tot ons verderf en de tweede tot ons opperste heijl, en dan van het laatste. Het eerste dan aangaande: 't is zulks dat zo dikwils iemand iet goets ziet off waant te zien, hij altijd geneegen is zig met het selve te vereenigen. En om 't goets wille dat hij in't selve aanmerkt, zoo verkiest hij't als 't beste, buijten het welke hij niet beter noch aangenaamer als dan en kend. Doch soo wanneer het komt te gebeuren dat hij (gelijk in deze meest gebeurt) iets beter als dit nu bekende goet komt te kennen, zo keerd terstond sijne liefde van het eene eerste tot het ander tweede, het welk wij alles klaarder sullen doen blijken in de verhandelinge van de vrijheid des menschen. Van liefde uijt ware begrippen: alsoo't de plaats om daarvan te spreeken hier niet is, zo zullen wij dat nu hier voorbij [f.71] gaan en spreeken van het laatste en derde, namelijk van de Liefde die alleen van hooren zeggen komt. Deze dan bespeuren wij gemeenlijk in de kinderen tot hun vader, de welke omdat de Vader dit of dat zeijd goet te zijn, zo zijn zij daar toe zonder iets meer daar af te weten geneegen. Dit zien wij mede <die> in zulke die voor't Vaderland uijt liefde haar leven laten en ook in die, die door horen zeggen van iets op hetzelve komen te verlieven. 9 De Haat dan het rechte tegendeel van de liefde, ontstaat uijt die dooling die uijt de opinie voort komt. Want zo iemant een besluijt gemaakt heeft van iets dat het goet is en een ander komt tot nadeel van dat zelve iets te doen, zo ontstaat in hem tegen dien doender haat, het welk nooijt in hem zoude konnen plaats hebben, indien men het ware goet kende, gelijk wij dat hier na zullen zeggen, Want alles watter ook is off bedagt <kan worden> wort in vergelijkinge van het ware goet, 't is niet als maar de ellendigheid zelve; en is dan zo een ellendbeminner <als haat waardig> niet veel eer erbarmens als haat waardig? De haat dan eijndelijk komt ook voort uijt hooren [f.72] zeggen alleen, gelijk wij dat <....> zien in de Turken tegen Joden en Christenen, Inde Joden tegen de Turken en Christenen, inde Christenen tegen de Joden en Turken etc. Want wat is den hoop van alle deze onwetend d'een van d'anders godsdienst en zeden. 10 De Begeerte: het zij datze bestaat of alleen zo een[ige] willen, in de lust of trek van 't geene men ontbreekt te bekomen, of zo andere willen [*] in de dingen te behouden die wij nu alreeds genieten, 't is zeeker datze in niemand en kan gevonden worden gekomen te zijn als onder de gedaante van goet. Alsoo dan is 't klaar, dat Begeerte gelijk ook de Liefde waarvan hiervoor gesprooken is, uijt de eerste manier van kennen voortkomt. Want <ni>iemand gehoort hebbende van een dink dat het goet is, krijgt lust en trek tot het selve, gelijk gezien word in een zieke die alleen door hooren zeggen van den Doctor, dat zo of zo een remedie voor zijn kwaale goet is, terstond tot dezelve geneegen wordt. [f.73] Begeerte komt ook uijt bevindinge gelijk datt gezien word in de <...> practijk van de doctors die zeeker remedie eeni[ge]maalen goet gevonden hebbende, het zelve als een onfeijlbaar dink gewoon zijn te houden. Alles 't geene wij nu van deze gezeijt hebben, 't zelve kanmen van alle andere passien seggen gelijk dat voor ieder een klaar is. En dan omdat wij in 't volgende zullen <han> aanvangen te onderzoeken, welke die zijn die ons Redelijk en welke die, die onredelijk zijn, zo zullen wij het dan hier bij latende, niet meer daar toe zeggen. |