487

doodaanbrengende dingen wilde verzadigen; of dewijl hij ziet, dat zijn geest niet eeuwig of onsterfelijk is, liever krankzinnig wil zijn en zonder rede leven: wat zóó ongerijmd is, dat het naauwlijks verdient vermeld te worden.

Stelling XLII. De zaligheid is niet de belooning der deugd, maar de deugd zelve; en wij genieten haar niet, omdat wij de lusten bedwingen, maar integendeel omdat wij haar genieten, daarom kunnen wij de lusten bedwingen.

Bewijs. De zaligheid bestaat in liefde jegens God (volgens stell. 36 van dit deel en de aanm.) en deze liefde ontstaat uit de derde soort van kennis (volgens bijst. stell. 32 van dit deel). Deze liefde moet dus (volgens stell. 59 en 3 deel 3) tot den geest voorzoover hij handelt, teruggebragt worden, en is dus (volgens bep. 8 deel 4) de deugd zelve; hetgeen het eerste was. Naarmate verder de geest deze liefde voor God of deze zaligheid meer geniet, des te meer begrijpt hij (volgens stell. 32 van dit deel), dat is (volgens bijst. stell. 3 van dit deel) des te grootere magt heeft hij over de hartstogten, en (volgens stell. 38 van dit deel) des te minder lijdt hij van de hartstogten, die kwaad zijn. Daar- >>


aantal woorden: 201