heid en de godsdienst en in 't algemeen alles, wat wij in het vierde deel hebben aangetoond, die tot de manhaftigheid en edelmoedigheid behoort, voor het voornaamste houden. Bewijs. De eerste en eenige grondslag van de deugd of van de goede levenswijs is (volgens bijst. stell. 22 en stell. 24 deel 4) zijn eigen voordeel te zoeken. Om echter te bepalen, wat de rede leert, dat goed is, hebben wij geen gebruik gemaakt van de eeuwigheid van den geest, welke wij eerst in dit vijfde deel hebben leeren kennen. Ofschoon wij dus toen niet wisten, dat de geest eeuwig is, hebben wij toch datgene, wat wij aantoonden, dat tot de manhaftigheid en de edelaardigheid behoort, voor het voornaamste gehouden. Derhalve zouden wij, ook al wisten wij dit nu nog niet, diezelfde voorschriften der rede voor het voornaamste houden. Aanmerking. De gewone overtuiging der menigte schijnt anders te wezen. De meesten toch schijnen te gelooven, dat zij inzooverre vrij zijn, als zij aan hunne lusten mogen gehoorzamen, en inzoover van hun regt afstand doen, als zij gehouden worden volgens het voorschrift der goddelijke wet te leven. De vroomheid dus en de godsdienst en in 't algemeen >> aantal woorden: 196 |
|