des te minder nadeelig is, naarmate de heldere en duidelijke kennis van den geest grooter is, en dus naarmate de geest God meer liefheeft. Daar verder (volgens stell. 27 van dit deel) uit de derde soort van kennis de grootst mogelijke tevredenheid ontstaat, zoo volgt daaruit, dat de menschelijke geest van zulk eene natuur kan wezen, dat hetgeen wij aangetoond hebben, dat er van vergaat (volgens stell. 21 van dit deel) in vergelijking van hetgeen er van overblijft van geen belang is. Doch hierover weldra uitvoeriger. Stelling XXXIX. Die een ligchaam heeft, dat tot zeer vele dingen geschikt is, heeft eenen geest, waarvan het grootste deel eeuwig is. Bewijs. Die een ligchaam heeft, dat geschikt is, om zeer veel te verrigten, wordt zeer weinig beheerscht door hartstogten, die kwaad zijn, (volgens stell. 38 deel 4) dat is (volgens stell. 30 deel 4) door hartstogten, die met onze natuur in strijd zijn. Derhalve heeft hij (volgens stell. 10 van dit deel) de >> aantal woorden: 162 |
|