475

Stelling XXXV. God bemint zichzelven met eene oneindige verstandelijke liefde.

Bewijs. God is volstrekt oneindig (volgens bep. 6 deel 1), dat is (volgens bep. 6 deel 2) de natuur van God bezit eene oneindige volkomenheid, en dat wel (volgens stell. 3 deel 2) verbonden met het denkbeeld van zichzelven, dat is (volgens stell. 1 en o.k.w. 1 deel 1) met het denkbeeld van zijne oorzaak, en dat is het, wat wij in bijst. stell. 32 van dit deel verstandelijke liefde genoemd hebben.

Stelling XXXVI. De verstandelijke liefde van den geest jegens God is de liefde Gods zelve, waarmede God zichzelven liefheeft, niet voorzoover hij oneindig is, maar voorzoover hij door de wezenheid van den menschelijke geest, onder den vorm der eeuwigheid beschouwd kan verklaard worden, dat is, de verstandelijke liefde van den geest jegens God is een deel der oneindige liefde, waarmede God zichzelven liefheeft.

Bewijs. Deze liefde van den geest moet tot de handelingen van den geest teruggebragt worden (volgens bijst. stell. >>


aantal woorden: 164