Bewijs. De verbeelding is een denkbeeld, waardoor de geest een ding als tegenwoordig beschouwt (zie de bep. daarvan in aanm. stell. 17 deel 2), hetwelk echter meer den tegenwoordigen toestand van het menschelijke ligchaam, dan de natuur van een uitwendig ding aanwijst (volgens bijst. 2 stell. 16 deel 2). Dus is de verbeelding een hartstogt (volgens de algem. bep. der hartstt.), voorzoover zij den tegenwoordigen toestand des ligchaams aanwijst; en dus (volgens stell. 21 van dit deel) is de geest slechts zoolang het ligchaam duurt onderhevig aan de hartstogten, die tot de lijdende toestanden gerekend worden; w.t.b.w. Bijstell. Hieruit volgt, dat geene liefde behalve de verstandelijke liefde eeuwig is. Aanm. Indien wij op de algememeene denkwijze der menschen letten, dan zullen wij zien, dat zij wel van de eeuwigheid des geestes bewust zijn, maar dat zij die met de voortduring verwarren, welke zij gelooven, dat na den dood overblijft. aantal woorden: 149 |
|