kennen, welke uit deze gegevene kennis van God kunnen volgen (volgens stell. 4 deel 2), dat is, om de dingen door de derde soort van kennis te leeren kennen (zie de bep. daarvan in aanm. 2 stell. 40 deel 2), waarvan daarom de geest (volgens bep. 1 deel 3) voorzoover hij eeuwig is, de volledige of werkelijke oorzaak is; w.t.b.w. Aanmerking. Naarmate ieder dus in deze derde soort van kennis meer uitmunt, des te beter is hij van zich en van God bewust, dat is, des te volmaakter en zaliger is hij, hetgeen nog helderder uit het vervolg zal blijken. Doch hier moet opgemerkt worden, dat, ofschoon wij nu zeker zijn, dat de geest eeuwig is, voorzoover hij de dingen onder den vorm der eeuwigheid denkt, wij echter, opdat hetgeen wij willen aantoonen gemakkelijker verklaard en beter begrepen zou worden, hem alsof hij nu begon te bestaan en de dingen onder den vorm der eeuwigheid te begrijpen zullen beschouwen, zooal wij tot nog toe gedaan hebben; hetgeen wij zonder eenig gevaar mogen doen, zoo wij de zorg dragen niets te besluiten, behalve uit duidelijke grondstellingen. aantal woorden: 185 |
|