stell. 24 van dit deel). Die dus de dingen met deze soort van kennis kent, gaat over tot de grootste menschelijke volkomenheid, en bijgevolg (volgens bep. 2 der hartstt) wordt hij met de grootste blijdschap aangedaan, en datwel (volgens stell. 43 deel 2) verbonden met het denkbeeld van zichzelven en zijne deugd; en dus (volgens bep. 25 der hartstt) volgt uit deze soort van kennis de grootst mogelijke tevredenheid met zichzelven; w.t.b.w. Stelling XXVIII. De poging of begeerte, om de dingen met de derde soort van kennis te kennen, kan niet ontstaan uit de eerste maar wel uit de tweede soort van kennis. Bewijs. Deze stelling blijkt van zelfs. Want alles wat wij helder en duidelijk begrijpen, begrijpen wij óf door zich zelf óf door iets anders, dat door zich zelf gedacht wordt; dat is, de denkbeelden, die in ons helder en duidelijk zijn, of die tot de derde soort van kennis worden teruggebragt (zie aanm. 2 stell. 40 deel 2) kunnen niet volgen uit verminkte en verwarde denkbeelden, die (volgens dezelfde aanm.) tot de eerste soort van kennis worden teruggebragt, maar wel uit volledige denkbeelden, of (volgens dezelfde aanm.) uit de tweede en derde soort van kennis. aantal woorden: 198 |
|