ik alles, wat op het tegenwoordige leven ziet, voltooid. Want wat ik in het begin van deze aanmerking gezegd heb, dat ik met dit weinige al de geneesmiddelen der hartstogten heb omvat, zal ieder gemakkelijk kunnen inzien, die op hetgeen wij in deze aanmerking gezegd hebben, en tevens op de bepalingen van den geest en zijne hartstogten, en eindelijk op stell. 1 en 3 deel 3 opmerkzaam is. Het is derhalve nu tijd, om tot datgene over te gaan, wat tot de voortduring van den geest, zonder betrekking op het ligchaam, behoort. Stelling XXI. De geest kan zich niets verbeelden, noch zich verleden dingen herinneren behalve zoolang het ligchaam voortduurt. Bewijs. De geest drukt het werkelijke bestaan zijns ligchaams niet uit, en denkt ook de aandoeningen des ligchaams niet als werkelijk, behalve zoolang het ligchaam voortduurt (volgens bijst. stell. 8 deel 2), en bij gevolg (volgens stell. 26 deel 2) denkt hij geen ligchaam als werkelijk bestaande, behalve zoolang het ligchaam voortduurt. En dus kan hij zich niets verbeelden (zie de bep. der verbeelding in aanm. stell. 17 deel 2), noch zich de verledene dingen herinneren, behalve zoolang het ligchaam voortduurt (zie de bep. der herinnering in aanm. stell. 18 deel 2); w.t.b.w. Stelling XXII. In God is echter noodzake- >> aantal woorden: 211 |
|