456

op God betrekking hebben, waar (volgens stell. 32 deel 2), dat is (volgens bep. 4 deel 2) volledig; en dus (volgens de algem. bep. der hartstt.) is God verstoken van lijdende toestanden. Verder kan God noch tot eene grootere noch tot eene kleinere volkomenheid overgaan (volgens bijst. 2 stell. 20 deel 1): en dus (volgens bep. 2 en 3 der hartstogtt.) wordt hij door geen hartstogt van blijdschap of droefheid aangedaan; w.t.b.w.

Bijstelling. God bemint of haat eigenlijk niemand. Want God wordt (volgens de vor. stell.) door geen hartstogt van blijdschap of droefheid aangedaan, en bij gevolg (volgens bep. 6 en 7 der hartstt) bemint of haat hij ook niemand.

Stelling XVIII. Niemand kan God haten.

Bewijs. Het denkbeeld van God, dat in ons is, is volledig en volkomen (volgens stell. 46 en 47 deel 2). Voorzoover wij dus God beschouwen, in zooverre handelen wij (volgens stell. 3 deel 3), en bij gevolg (volgens stell. 59 deel 3) kan er geene droefheid bestaan verbonden met het denkbeeld van God, dat is (volgens bep 7 der hartstt) niemand kan God haten; w.t.b.w.

Bijstelling. De liefde jegens God kan niet in haat veranderd worden.

Aanmerking. Maar men kan tegenwerpen, dat, terwijl wij God als de oorzaak van alle dingen begrijpen, wij juist daardoor God als de oorzaak der droef- >>


aantal woorden: 218