chaams, waarvan de geest niet eenig helder en duidelijk begrip kan vormen (volgens stell. 4 van dit deel). Dus kan hij maken (volgens stell. 15 deel 1) dat zij allen tot het denkbeeld van God worden teruggebragt. Stelling XV. Die zich en zijne hartstogten helder en duidelijk begrijpt, bemint God, en des te meer, naar mate hij zich en zijne hartstogten meer begrijpt. Bewijs. Die zich en zijne hartstogten helder en duidelijk begrijpt, verblijdt zich (volgens stell. 53 deel 3), en dat wel verbonden met het denkbeeld van God (volgens de vor. stell.). En dus (volgens bep. 6 der hartstogtt.) bemint hij God, en (om dezelfde reden) des te meer, naarmate hij zich en zijne hartstogten meer begrijpt; w.t.b.w. Stelling XVI. Deze liefde jegens God moet den geest het meest innemen. Bewijs. Deze liefde toch is verbonden met alle aandoeningen des ligchaams (volgens stell. 14 van dit deel) door welke allen zij wordt gekoesterd (volgens stell. 15 van dit deel). En dus (volgens stell. 11 van dit deel) moet zij den geest het meest innemen; w.t.b.w. Stelling XVII. God is verstoken van lijdende toestanden, en wordt door geen hartstogt van blijdschap of droefheid aangedaan. Bewijs. Alle denkbeelden zijn, voorzoover zij >> aantal woorden: 201 |
|