dingen kunnen opmerken. Stelling VII. De hartstogten, die uit de rede ontstaan of opgewekt worden, zijn, wanneer men den tijd in aanmerking neemt, magtiger dan die, welke op enkele dingen betrekking hebben, welke wij als afwezig beschouwen. Bewijs. Wij beschouwen eenig ding niet als afwezig door den hartstogt, waarmede wij het ons verbeelden, maar daardoor, dat het ligchaam met eene andere aandoening wordt aangedaan, welke het bestaan van dat ding buitensluit (volgens stell. 17. deel. 2). Daarom is een hartstogt, die op een ding, dat wij als afwezig beschouwen, betrekking heeft, niet van dien aard, dat hij de overige handelingen of het vermogen des menschen te boven gaat (zie hierover stell. 6. deel 4), maar is daarentegen van dien aard, dat hij door die aandoeningen, die het bestaan van zijne uitwendige oorzaak buitensluiten, op eenige wijs kan beteugeld worden (volgens stell. 9 deel 4.). Maar een hartstogt, die uit de rede ontstaat, heeft noodzakelijk betrekking op de algemeene eigenschappen der dingen (zie de bep. der rede in aanm. 2. stell. 40 deel 2), welke wij steeds als tegenwoordig beschouwen (want er kan niets gevonden worden, dat haar tegenwoordig >> aantal woorden: 189 |
|