444

denkbeelden te vormen, gelijk wij boven (stell. 3 deel 3) hebben aangetoond.

Stelling V. De hartstogt jegens een ding, dat wij eenvoudig en niet als noodzakelijk noch als mogelijk noch als toevallig beschouwen, is, als het overige gelijk staat, de allergrootste.

Bewijs. De hartstogt jegens een ding, dat wij ons als vrij verbeelden, is grooter dan jegens een noodzakelijk (volgens stell. 49 deel 3), en dus nog grooter, dan jegens dat, hetwelk wij ons als mogelijk of toevallig verbeelden (volgens stell. 11 deel 4). Maar ons eenig ding als vrij te verbeelden kan niets anders zijn, dan dat wij ons het ding eenvoudig verbeelden, terwijl wij de oorzaken, waardoor het tot handelen bepaald was, niet weten (volgens hetgeen wij in aanm. stell 35 deel 2. hebben aangetoond). Dus is de hartstogt jegens een ding, dat wij ons eenvoudig verbeelden, als het overige gelijk staat, grooter dan jegens een noodzakelijk, mogelijk of toevallig ding, en bij gevolg de grootste; w.t.b.w.

Stelling VI. Voorzoover de geest alle dingen als noodzakelijk begrijpt, inzooverre heeft hij grootere magt over de hartstogten en lijdt er minder van.

Bewijs. De geest begrijpt, dat alle dingen >>


aantal woorden: 190