óf in ééne alleen eene verandering moeten plaats hebben, totdat zij ophouden tegenstrijdig te wezen. II. Het vermogen van het uitwerksel wordt bepaald door het vermogen van zijne oorzaak, voorzoover zijne wezenheid door de wezenheid der oorzaak zelve verklaard of bepaald wordt. Deze onmiddelijk klaarblijkelijke waarheid blijkt uit stell. 7. deel 3. Stellingen. Stelling I. Naarmate de gedachten en de denkbeelden der dingen in den geest geordend en aaneengeschakeld worden, juist zoo worden de aandoeningen des ligchaams of de beeldtenissen der dingen in het ligchaam geordend en aaneengeschakeld. Bewijs. De volgorde en de zamenhang der denkbeelden is (volgens stell. 7. deel 2) dezelfde als de volgorde en de zamenhang der dingen, en omgekeerd, de volgorde en de zamenhang der dingen is (volgens bijst. 6 en 7 deel 2) dezelfde als de volgorde en de zamenhang der denkbeelden. Zooals dus de volgorde en de zamenhang der denkbeelden in den geest plaats heeft volgens de volgorde en aaneenschakeling van de aandoeningen des ligchaams (volgens stell. 18 deel 2), zoo heeft omgekeerd (volgens stell. 2. deel 3) de volgorde en verbindtenis >> aantal woorden: 179 |
|