Hoofdst. XXVIII. Om dit te verkrijgen zouden de krachten van eenig mensch naauwlijks voldoende zijn, indien de menschen elkander niet wederkerig ondersteunden. Eene bekorting echter van alle dingen is door het geld aangebracht. Hierdoor is het geschied, dat de beeldtenis daarvan den geest van het gemeen het meest pleegt te vervullen, daar zij zich naauwlijks eenige soort van blijdschap kunnen verbeelden dan verbonden met het denkbeeld van penningen als de oorzaak. Hoofdst. XXIX. Doch dit gebrek is slechts in hen, die niet uit behoefte, noch wegens noodzakelijk gebruik geld zoeken, maar omdat zij winstgevende kunsten geleerd hebben, waarop zij zich veel laten voorstaan. Overigens onderhouden zij hun ligchaam volgens gewoonte, maar karig, dewijl zij gelooven evenveel van hunne bezittingen te verliezen, als zij aan het onderhoud huns ligchaams besteden. Maar die het ware gebruik van het geld kennen en de maat des rijkdoms alleen naar de behoefte bepalen, leven met weinig tevreden. Hoofdst. XXX. Daar derhalve die dingen goed zijn, welke de deelen des ligchaams helpen, om hunnen pligt te vervullen, en de blijdschap daarin bestaat, dat het vermogen des menschen, voorzoover hij uit geest en ligchaam bestaat, bevorderd of >> aantal woorden: 191 |
|