bewaren, te vernielen, of op allerlei wijs aan ons voordeel ondergeschikt te maken. Hoofdst. XXVII. Het nut, dat wij uit de dingen, die buiten ons zijn, trekken, is behalve de ondervinding en de kennis, die wij daaruit ontleenen, dat wij ze waarnemen en uit de ééne gedaante in de andere doen overgaan, vooral de bewaring des ligchaams; en in dit opzigt zijn vooral die dingen nuttig, welke het ligchaam zóó kunnen voeden en onderhouden, dat al zijne deelen hunne taak behoorlijk kunnen vervullen. Want naarmate het ligchaam geschikter is, om op velerlei wijzen te kunnen aangedaan worden en de uiterlijke ligchamen op velerlei wijzen aan te doen, is de geest geschikter om te denken. Zie stell. 38 en 39 deel 4. Maar dergelijke dingen schijnen er zeer weinig in de natuur te zijn. Om dus het ligchaam, zooals vereischt wordt, te voeden, is het noodig vele voedingsmiddelen van verschillende natuur te gebruiken: want het menschelijke ligchaam is uit zeer vele deelen van verschillende natuur zamengesteld, die aanhoudend en verschillend voedsel noodig hebben, opdat het geheele ligchaam tot alles, wat uit zijne natuur kan volgen, even geschikt zij, en dus de geest ook even geschikt zij, om verscheidene dingen te denken. aantal woorden: 201 |
|