424

hier bij, dat vrees uit onvermogen van den geest ontstaat en daarom voor de rede onbruikbaar is, evenmin als medelijden, al schijnt dit eene uiterlijke gelijkenis op vroomheid te vertoonen.

Hoofdst. XVII. Daarenboven worden de menschen ook gewonnen door mildheid, vooral zij, die geen middelen hebben, waardoor zij zich dat kunnen aanschaffen, wat tot levensonderhoud noodzakelijk is. Iederen behoeftigen te helpen overtreft echter verreweg de krachten en het nut van een ambteloos man. De bezittingen toch van een ambteloos man zijn geheel onvoldoende om dit te volvoeren. Daarenboven is het vermogen van één man te beperkt, om allen door vriendschap met zich te kunnen verbinden; weshalve de armverzorging eene taak der geheele maatschappij is en alleen tot de algemeene nuttigheid behoort.

Hoofdst. XVIII. Bij het aannemen en vergelden van weldaden moet eene geheel andere zorg bestaan, waarover men zie aanm. stell. 70 en aanm. stell. 71 deel 4.

Hoofdst. XIX. Zinnelijke liefde, dat is lust tot voortteling, die door schoonheid >>


aantal woorden: 164