420

schier op oneindig vele wijzen moet schikken.

Hoofdst. VII. Het is onmogelijk, dat een mensch geen deel der natuur is, en hare gezamenlijke orde niet volgt; maar indien hij onder zoodanige enkelwezens verkeert, die met de natuur van den mensch zelven overeenkomen, dan zal juist daardoor het vermogen des menschen om te handelen gekweekt en gekoesterd worden. Maar indien hij daarentegen onder zoodanigen is, die met zijne natuur volstrekt niet overeenkomen, dan zal hij zich naauwlijks, zonder zelf zeer te veranderen, naar hen kunnen schikken.

Hoofdst. VIII. Alles wat in de natuur bestaat, hetgeen wij oordeelen, dat kwaad is, of dat ons kan beletten te bestaan en het redelijke leven te genieten, mogen wij langs dien weg, welke de veiligste schijnt te wezen, van ons verwijderen; en alles wat daarentegen bestaat, wat wij oordelen dat goed of nuttig is om ons bestaan te bewaren en het redelijke leven te genieten, mogen wij voor ons gebruik nemen en op allerlei wijs gebruiken. En in het algemeen mag ieder dat alles volgens het hoogste regt der natuur doen, wat hij oordeelt, dat >>


aantal woorden: 183