416

al de eigenschappen van den moed afzonderlijk aan te wijzen, en veel minder, dat een moedig man niemand haat, op niemand boos wordt, noch hem benijdt, noch zich verontwaardigt, niemand veracht, en volstrekt niet trotsch is. Want dit en alles, wat tot het ware leven en de godsdienst behoort, wordt gemakkelijk uit stell. 37 en 46 van dit deel afgeleid; namelijk dat haat door liefde moet overwonnen worden, en dat ieder, die door de rede geleid wordt, het goed, dat hij voor zich begeert, ook aan anderen toewenscht. Hierbij komt hetgeen wij in aanmerking stell. 50 van dit deel en elders aangemerkt hebben, namelijk dat een moedig man vooral in het oog houdt, dat alles uit de noodzakelijkheid der goddelijke natuur volgt, en dus alles wat hij denkt, dat lastig en kwaad is en wat verder goddeloos, afgrijselijk, onregtvaardig en schandelijk schijnt, daaruit voortkomt, dat hij de dingen zelve verward, gebrekkig en onduidelijk waarneemt; en daarom tracht hij vooral de dingen, zooals zij op zich zelve zijn, te denken en de beletselen der ware kennis weg te ruimen, als daar zijn haat, toorn, afgunst, bespotting, trotschheid en andere, >>


aantal woorden: 189