410

Stelling LXIX. De deugd van een vrij mensch vertoont zich even groot in het ontwijken als in het overwinnen van gevaren.

Bewijs. Een hartstogt kan niet bedwongen noch weggenomen worden, dan door eenen tegenstrijdigen hartstogt, die sterker is dan den te bedwingen hartstogt (volgens stell. 7 van dit deel). Doch blinde vermetelheid en vrees zijn hartstogten, die even groot kunnen gedacht worden (volgens stell. 5 en 3 van dit deel). Dus wordt een even groote deugd van den geest of even grooten moed (zie de bep. daarvan in aanm. stell. 59 deel 3) vereischt om vermetelheid als om vrees te beteugelen, dat is (volgens bep. 40 en 41 der hartst.) een vrij mensch ontwijkt gevaren met denzelfden moed, waarmede hij ze poogt te overwinnen; w.t.b.w.

Bijstelling. Bij een vrij mensch wordt dus tijdige vlugt tot evengroote manhaftigheid gerekend als strijd; of een vrij mensch kiest met dezelfde manhaftigheid of tegenwoordigheid van geest zoowel vlugt als strijd.

Aanmerking. Wat manhaftig is, of wat ik daaronder versta, heb ik in aanm. stell. 59 deel 3 verklaard. Onder gevaar echter versta ik alles, wat oorzaak kan wezen van eenig kwaad, namelijk van droefheid, haat, tweedragt enz.


aantal woorden: 193