![]() |
uit haat of toorn enz., maar alleen uit zucht voor het algemeene welzijn eenen beschuldigden ter dood veroordeelt, alleen door de rede geleid. Stelling LXIV De kennis van het kwaad is eene onvolledige kennis. Bewijs. De kennis van het kwaad (volgens stell. 8 van dit deel) is de droefheid zelve, voorzoover wij daarvan bewust zijn. Droefheid echter is overgang tot mindere volkomenheid (volgens bep. 3 der hartst.), die daarom door de wezenheid van den mensch zelven niet kan begrepen worden (volgens stell. 6 en 7 deel 3). Derhalve (volgens bep. 2 deel 3) is zij een lijdende toestand, welke (volgens stell. 3 deel 3) aan onvolledige denkbeelden hangt, en bijgevolg (volgens stell. 29 deel 2) is de kennis daarvan, dat is van het kwaad, onvolledig; w.t.b.w. Bijstelling. Hieruit volgt, dat indien de menschelijke geest slechts volledige denkbeelden had, hij geen begrip van het kwaad zou vormen. Stelling LXV. Van twee goede dingen zullen wij het grootere en van twee kwade het kleinere volgens de leiding der rede najagen. Bewijs. Een goed, dat ons verhindert een grooter goed te genieten, is inderdaad een kwaad; want kwaad en goed (gelijk >> aantal woorden: 190 |