![]() |
lijking met een grooter toekomstig goed noodzakelijk verwaarloozen, en wat in den tegenwoordigen tijd goed was, maar oorzaak van eenig toekomstig kwaad, geenszins najagen, gelijk wij weldra zullen aantoonen. Maar wij kunnen van den duur der dingen (volgens stell. 31 deel 2) slechts eene zeer onvolledige kennis hebben, en de tijden van het bestaan der dingen (volgens aanm. stell 44 deel 2) bepalen wij alleen door de verbeelding, welke niet evenzeer wordt aangedaan door de beeldtenis van een tegenwoordig en die van een toekomstig ding. Hierdoor komt het, dat de ware kennis van goed en kwaad, die wij hebben, slechts afgetrokken of algemeen is, en dat het voordeel, hetwelk wij over de volgorde der dingen en den zamenhang der oorzaken vormen,opdat wij kunnen bepalen, wat voor ons op het oogenblik goed en kwaad is, meer denkbeeldig is dan werkelijk. En alzoo is het geen wonder, indien de begeerte, die uit de kennis van goed en kwaad, voorzooverre deze op de toekomst ziet, ontstaat, gemakkelijker door de begeerte naar dingen, die op >> aantal woorden: 172 |