dan moest het de kracht of eigenschap hebben om zijne krachten te verliezen; wat (volgens stell. 6 deel 3) ongerijmd is. Dus zal dat deel en bijgevolg (volgens stell. 7 en 12 deel 3) ook de geest trachten dien toestand te bewaren; en dus let de begeerte, die uit zulk eene aandoening van blijdschap ontstaat, niet op het geheel. Bijaldien daarentegen verondersteld wordt, dat het deel A beperkt wordt, zoodat de overige sterker worden, dan wordt op dezelfde wijs bewezen, dat ook de begeerte, die uit de droefheid ontstaat op het geheel niet let; w.t.b.w. Aanmerking. Daar dus de blijdschap meestal (volgens aanm. stell. 44 van dit deel) op een deel des ligchaams betrekking heeft, zoo begeeren wij meestal ons bestaan te bewaren zonder op onze gezondheid in het algemeen te letten. Hierbij komt, dat de begeerte, waardoor wij het meest beheerscht worden (volgens bijst. stell. 9 van dit deel) alleen op den tegenwoordigen niet op den toekomstigen tijd letten. Stelling LXI. De begeerte, welke uit de rede ontstaat, kan geen overmaat hebben. Bewijs. De begeerte (volgens bep. 1 der hartst.) >> aantal woorden: 183 |
|