396

gens stell. 41 van dit deel). Dus kunnen wij door dezen hartstogt tot geene handeling bepaald worden, die wij niet zouden kunnen verrigten, indien wij door de rede geleid werden. Daarenboven is de blijdschap slechts inzooverre kwaad als zij verhindert, dat iemand tot handelen geschikt is (volgens stell. 41 en 43 van dit deel). En dus kunnen wij in zooverre ook tot geene handeling bepaald worden, die wij niet zouden kunnen doen, indien wij door de rede geleid werden. Voorzoover eindelijk de blijdschap goed is, komt zij met de rede overeen (want zij bestaat daarin, dat het vermogen des menschen om te handelen vermeerderd of bevorderd wordt), en zij is geen lijdende toestand dan voorzoover als het vermogen van den mensch om te handelen niet zoozeer vermeerderd wordt, dat hij zich zelven en zijne handelingen volledig denkt (volgens stell. 3 deel 3 met de aanmerk.) Indien dus iemand door blijdschap aangedaan tot zoo groote volmaaktheid gebragt werd, dat hij zichzelven en zijne handelingen volledig dacht, dan zou hij tot dezelfde handelingen, tot welke hij nu door hartstogten, die lijdende toestanden zijn, bepaald wordt, geschikt, >>


aantal woorden: 185