391

over de anderen te gering denkt, en dus is in dezen zin de trotschheid te bepalen, als blijdschap ontstaan uit de valsche meening, waardoor iemand meent, dat hij boven anderen is. En de kleinmoedigheid, die tegen deze trotschheid overstaat zou dan moeten bepaald worden als droefheid ontstaan uit de valsche meening, waardoor iemand gelooft, dat hij beneden de anderen is. Als dit gesteld is, begrijpen wij gemakkelijk, dat een trotsche noodzakelijk afgunstig is (zie aanm. stell. 55 deel 3) en hen vooral haat, die het meest om hunne deugden geprezen worden, en dat zijn haat niet gemakkelijk door liefde of weldadigheid overwonnen wordt (zie aanm. stell. 41 deel 3), en dat hij alleen behagen schept in de tegenwoordigheid van hen, die zijne zwakke ziel vleien en van dwaas krankzinnig maken. Al is de kleinmoedigheid het tegendeel van de trotschheid, toch is de kleinmoedige zeer nabij aan den trotschen. Want dewijl zijne droefheid daaruit ontstaat dat hij zijn onvermogen volgens het vermogen of de deugd van anderen beoordeelt, zal bij gevolg zijne droefheid verligt worden, dat is, hij zal zich verblijden, wanneer zijne verbeelding door het beschouwen der gebreken van anderen >>


aantal woorden: 191