gelijken. Stelling LI. Gunst strijdt niet tegen de rede, maar kan daarmede overeenkomen en daaruit voortkomen. Bewijs. Want gunst is liefde jegens hem, die eenen anderen heeft welgedaan (volgens bep. 19 der hartst.). Dus kan zij op den geest teruggebragt worden, voorzoover men zegt, dat hij handelt (volgens stell. 59 deel 3), dat is (volgens stell. 3 deel 3) voorzoover hij begrijpt; en dus komt zij met de rede overeen; w.t.b.w. Anders. Die volgens de leiding der rede leeft, begeert het goede, dat hij voor zich najaagt, ook voor eenen anderen (volgens stell. 37 van dit deel). Dus wordt daardoor, dat hij zelf iemand eenen anderen ziet weldoen, zijn eigen pogen om wel te doen bevorderd, dat is (volgens stell. II deel 3) hij zal zich verblijden, en dat wel (volgens de onderstelling) vergezeld met het denkbeeld van hem, die den anderen heeft welgedaan; en dus (volgens bep. 19 der hartst.) begunstigt hij hem; w.t.b.w. Aanmerking. Verontwaardiging, zooals zij door ons bepaald wordt (zie bep. 20 der hartst.) is noodzakelijk kwaad (volgens >> aantal woorden: 173 |
|