nigheid, ofschoon zij niet onder de ziektes gerekend worden. Stelling XLV. Haat kan nimmer goed zijn. Bewijs. Iemand, dien wij haten, trachten wij te vernietigen (volgens stell. 39 deel 3) dat is (volgens stell. 37 van dit deel) wij trachten iets, dat kwaad is. Derhalve enz. w.t.b.w. Aanm. I. Merk op, dat ik hier en in het vervolg onder haat alleen dien tegen menschen versta. Bijstelling I. Afgunst, uitlagchen, verachting, toorn, wraakzucht en de overige hartstogten, die tot den haat worden teruggebragt of daaruit ontstaan, zijn kwaad, hetgeen ook uit stell. 39 deel 3 en stell. 37 van dit deel blijkt. Bijstelling II. Alwat wij begeeren, omdat wij door haat zijn aangedaan, is schandelijk en in den staat onregtvaardig. Dit blijkt ook uit stell. 39 deel 3, en uit de bep. van het schandelijke en onregtvaardige, die te zien zijn in aanm. stell. 37 van dit deel. Aanmerking II. Tusschen uitlagchen (dat ik in Bijstelling 1 kwaad genoemd heb) en lagchen erken ik een groot onderscheid. Want lagchen en scherts is zuivere blijdschap; en dus, >> aantal woorden: 176 |
|