374

Stelling XLIII. Vermaak kan overmaat hebben en kwaad zijn; smart daarentegen kan inzooverre goed zijn, als vermaak of blijdschap kwaad is.

Bewijs. Vermaak is blijdschap, welke, voorzoover zij op het ligchaam wordt teruggebragt, daarin bestaat, dat één of meer deelen daarvan meer dan de overige aangedaan worden (zie de bep. daarvan in aanm. stell. 11 deel 3), en het vermogen van dezen hartstogt kan zoo groot zijn, dat het de overige werkzaamheden des ligchaams te boven gaat (volgens stell. 6 van dit deel), en hardnekkig aan hetzelve kleeft, en dus verhindert, dat het ligchaam geschikt is, om op vele wijzen aangedaan te worden; en kan dus (volgens stell. 38 van dit deel) kwaad zijn. Verder kan de smart, die daarentegen droefheid is, op zichzelve beschouwd niet goed zijn (volgens stell. 41 van dit deel). Maar omdat hare kracht en grootheid bepaald wordt door het vermogen der uitwendige oorzaak vergeleken met het onze (volgens stell. 5 van dit deel) kunnen wij dus oneindig vele trappen en wijzen van de krachten van dezen hartstogt denken (volgens stell. 3 van dit deel); en hem dus zoodanig >>


aantal woorden: 184