dat de ware deugd niets anders is dan alleen volgens de leiding der rede te leven; en dus de onmagt alleen daarin bestaat, dat de mensch zich door de dingen, die buiten hem zijn, laat leiden, en daardoor bepaald wordt, om te doen wat de gezamentlijke inrigting der uitwendige dingen, niet wat zijne eigene natuur op zichzelve beschouwd vereischt. En dit is het wat ik in aanm. stell. 18 van dit deel beloofd heb te bewijzen, waaruit blijkt dat die wet over het niet slagten van beesten meer op ijdel bijgeloof en verwijfd medelijden dan op gezonde rede gebouwd is. De rede leert ons wel gezamentlijk met de andere menschen ons voordeel te zoeken, maar niet met beesten of met andere dingen, wier natuur van de menschelijke natuur verschillend is, maar dat zij op ons hetzelfde regt hebben als wij op hen. Of liever, daar ieders regt door zijne deugd of zijn vermogen bepaald wordt, hebben de menschen veel grooter regt op de beesten dan deze op de menschen. Ik ontken echter niet, dat de beesten gevoel hebben; maar wel dat het daarom niet ge- >> aantal woorden: 186 |
|