358

Maar het goed, dat ieder, die volgens de leiding der rede leeft, dat is (volgens stell. 24 van dit deel) die de deugd najaagt; voor zich zoekt, is te begrijpen (volgens stell. 26 van dit deel). Dus zal ieder, die de deugd najaagt, het goed, dat hij voor zich begeert, ook voor de overige menschen begeeren. Verder is de begeerte, voorzoover zij op den geest betrekking heeft, de wezenheid van den mensch zelve (volgens bep. 1 der hartst.); en de wezenheid van den mensch bestaat in de kennis (volgens stell. 11 deel 2), die de kennis van God insluit (volgens stell. 47 deel 2) en zonder welke (volgens stell. 15, deel 1) zij niet kan bestaan noch gedacht worden. Naar mate dus de wezenheid van den geest eene grootere kennis van God insluit, zal ook de begeerte, waarmede hij, die de deugd najaagt, het goed dat hij voor zich zoekt, voor eenen anderen begeert, des te grooter zijn; w.t.b.w.

Anders: Een goed, dat iemand voor zich begeert en liefheeft, zal hij standvastiger liefhebben, indien hij ziet, dat anderen hetzelfde liefhebben (volgens stell. 31 deel 3). Derhalve zal hij >>


aantal woorden: 189