357

volgt, dat 's menschen hoogste goed aan allen gemeen is, namelijk omdat het uit de wezenheid van den mensch voorzoover deze door de rede wordt bepaald, wordt afgeleid; en omdat de mensch niet zou kunnen bestaan noch gedacht worden, indien hij het vermogen miste om zich over dit hoogste goed te verblijden. Want het behoort (volgens stell. 47 deel 2) tot de wezenheid van den menschelijken geest, eene volledige kennis te hebben van de eeuwige en oneindige wezenheid Gods.

Stelling XXXVII. Het goed, dat ieder die de deugd najaagt, voor zich begeert, zal hij ook voor de overige menschen begeeren, en wel des te meer naar mate hij eene grootere kennis van God heeft.

Bewijs. Voorzoover de menschen volgens de leiding der natuur leven, zijn zij voor de menschen zeer nuttig (volgens bijst. 1 stell. 35 van dit deel); en dus (volgens stell. 19 van dit deel) zulen wij noodzakelijk volgens de leiding der rede trachten te maken, dat de menschen volgens de leiding der rede leven.


aantal woorden: 167