347

overeenkomen, dat geen van beiden rood is; verklaart volstrekt dat wit en zwart in niets overeenkomen. Zoo ook, indien iemand zegt, dat een steen en een mensch alleen daarin overeenkomen, dat beiden eindig, onmagtig zijn, of niet door de noodzakelijkheid hunner natuur bestaan, of eindelijk door de magt der uitwendige oorzaken in het oneindige overtroffen worden, hij verzekert volstrekt, dat een steen en een mensch in niets overeenkomen. Want die alleen in ontkenning of in datgene, wat zij niet hebben, overeenkomen, komen inderdaad nergens in overeen.

Stelling XXXIII. De menschen kunnen van natuur verschillen, voorzoover zij door hartstogten, welke lijdende toestanden zijn, aangetast worden, en inzooverre is ook één en dezelfde mensch weifelend en onstandvastig.

Bewijs. De natuur of wezenheid der hartstogten kan niet door onze wezenheid of natuur alleen verklaard worden (volgens bep. 1 en 2 deel 3); maar moet door het >>


aantal woorden: 144