343

enkel ding (volgens stell. 28 deel 1), welks natuur (volgens stell. 6 deel 2), door dezelfde eigenschap moet begrepen worden, waardoor de menschelijke natuur gedacht wordt. Ons vermogen om te handelen derhalve, hoe het ook gedacht worde, kan bepaald en dus bevorderd of beperkt worden door het vermogen van eenig ander enkel ding, dat iets met ons gemeen heeft, en niet door het vermogen van een ding, welks natuur van de onze geheel verschillend is: en omdat wij datgene goed of kwaad noemen, wat de oorzaak is van blijdschap of droefheid (volgens stell. 8 van dit deel) dat is (volgens aanm. stell. 11 deel 3) wat ons vermogen om te handelen vermeerdert of vermindert, bevordert of beperkt; daarom kan een ding, welks natuur van de onze geheel verschillend is, voor ons niet goed noch kwaad wezen; w.t.b.w.

Stelling XXX. Geen ding kan door datgene, wat het met onze natuur gemeen heeft, kwaad zijn; maar voorzoover het kwaad voor ons is, in zooverre is het met ons tegenstrijdig.


aantal woorden: 167