339

stell. 9 deel 3), en als deze alleen gegeven is, maar niet uit de wezenheid van een ander ding volgt met noodzakelijkheid (volgens stell. 6 deel 3), dat ieder zijn bestaan poogt te bewaren. Daarenboven blijkt deze stelling uit bijst. stell. 22 van dit deel. Want indien een mensch om der wille van iets anders zijn bestaan trachtte te bewaren, dan ware dat ding de eerste grondslag der deugd (gelijk van zelfs spreekt), wat (volgens voornoemde bijst.) ongerijmd is. Dus tracht niemand zijn bestaan enz.; w.t.b.w.

Stelling XXVI. Al wat wij volgens de rede pogen is niets anders dan te begrijpen; en voorzoover de geest de rede gebruikt beschouwt hij niets als nuttig voor zich behalve hetgeen het begrijpen bevordert.

Bewijs. De poging om zichzelven te bewaren is niets behalve de wezenheid van het ding zelve (volgens stell. 7 deel 3) welke, voorzoover zij als zoodanige bestaat, gedacht wordt kracht te hebben om in het bestaan te volharden (volgens stell. 6 deel 3) en datgene te doen wat uit zijne gegevene natuur >>


aantal woorden: 173