![]() |
Bewijs. De deugd is het vermogen des menschen zelf, hetwelk alleen door de wezenheid van den mensch bepaald wordt (volgens bep. 8 van dit deel), dat is (volgens stell. 7 deel 3), alleen door de poging, waarmede de mensch in zijn bestaan poogt te volharden, bepaald wordt. Naarmate dus een iegelijk meer zijn bestaan tracht te bewaren en zulks kan, is hij meer met deugd begaafd, en bij gevolg (volgens stell. 4 en 6 deel 3), in zooverre als iemand zijn bestaan verwaarloost te bewaren, in zooverre is hij magteloos; w.t.b.w. Aanmerking. Niemand verwaarloost dus tenzij door uitwendige en met zijne natuur strijdige oorzaken overwonnen zijn voordeel te zoeken of zijn bestaan te bewaren. Niemand, zeg ik, is door de noodzakelijkheid zijner natuur, maar door uitwendige oorzaken gedwongen, van voedsel afkeerig of doodt zichzelven, hetgeen op vele wijzen geschieden kan. Want iemand doodt zichzelven gedwongen door een ander, die zijne regterhand, waarmede hij toevallig een zwaard gegrepen had, omwendt en hem noodzaakt het zwaard naar zijn eigen hart te keeren; of dewijl >> aantal woorden: 173 |